ECLI:NL:RBDHA:2022:12020

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 mei 2022
Publicatiedatum
15 november 2022
Zaaknummer
NL21.18802
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op grond van opvolgende aanvraag zonder nieuwe elementen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 mei 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de asielaanvraag van eiser, die van Mauritaanse nationaliteit is. Eiser had eerder op 29 januari 2017 een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel ingediend, welke was afgewezen. Na een eerdere afwijzing heeft eiser op 8 januari 2021 opnieuw een asielaanvraag ingediend, maar deze werd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft het beroep van eiser tegen deze beslissing behandeld, waarbij eiser niet aanwezig was, maar vertegenwoordigd werd door zijn gemachtigde.

De rechtbank overwoog dat de aanvraag niet-ontvankelijk was verklaard omdat eiser geen nieuwe feiten of elementen had aangevoerd die relevant waren voor de beoordeling van zijn aanvraag. De rechtbank heeft vastgesteld dat de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser al eerder waren vastgesteld en in rechte vaststonden. Eiser had aangevoerd dat hij niet zelfstandig de aanvraag had ingediend, maar dat de Nederlandse Marechaussee dit voor hem had gedaan. De rechtbank oordeelde dat dit geen nieuw feit was dat de aanvraag kon rechtvaardigen. Ook andere door eiser aangevoerde argumenten werden door de rechtbank niet als nieuw of relevant beschouwd.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en geoordeeld dat de aanvraag terecht niet-ontvankelijk was verklaard. De uitspraak werd gedaan door mr. O. Veldman, in aanwezigheid van griffier mr. R.P. Stehouwer, en werd openbaar gemaakt op 13 mei 2022. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.18802
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer] (gemachtigde: mr. S.B. Kleerekooper),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M. Weerman).

Procesverloop

Bij besluit van 25 november 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL21.18803, op 22 december 2021 op zitting behandeld. Eiser is, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiser stelt van Mauritaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1978.
2. Eiser heeft eerder op 29 januari 2017 een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Verweerder heeft deze aanvraag bij besluit van 9 juli 2018 afgewezen. Hiertegen heeft eiser op 3 augustus 2018 beroep ingesteld. Deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, heeft het beroep van eiser op 19 november 2018 ongegrond verklaard.1 De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) heeft het hoger beroep van eiser bij uitspraak van 20 mei 2020 ongegrond verklaard. Daarmee staat het besluit van 9 juli 2018 in rechte vast.
3. Op 8 januari 2021 heeft eiser opnieuw een asielaanvraag ingediend.
Bestreden besluit
4. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat sprake is van een opvolgende aanvraag waaraan eiser geen nieuwe elementen of bevindingen ten grondslag heeft gelegd of waarin geen nieuwe elementen of bevindingen aan de orde zijn gekomen die relevant kunnen zijn voor de beoordeling van de aanvraag. Hij heeft dit gedaan onder verwijzing naar het hierboven genoemde besluit van 9 juli 2018. Hij heeft hiermee toepassing gegeven aan artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
Het beroep van eiser
5. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Eiser voert aan dat verweerder uitstel had moeten verlenen voor het indienen van correcties en aanvullingen en zienswijze, omdat hij het gehoor niet met zijn gemachtigde heeft kunnen bespreken. Verder voert eiser aan dat verweerder niet aan hem heeft mogen tegenwerpen dat hij heeft verklaard dat de Nederlandse Marechaussee voor hem een asielaanvraag heeft ingediend. Volgens eiser heeft hij bedoeld te zeggen dat de Nederlandse autoriteiten zelfstandig hebben aangeboden om hem een nieuwe asielaanvraag te laten indienen. Tot slot voert eiser aan dat verweerder niet alle stukken in het kader van deze beroepsprocedure heeft ingediend.
Het oordeel van de rechtbank
6. Als er geen relevante wijziging van het recht is, toetst de rechter aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden of verweerder de aanvraag niet ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard met toepassing van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de ABRvS van 22 juni 2016.2 Nieuwe elementen of bevindingen zijn feiten of omstandigheden die na het eerdere besluit zijn voorgevallen of die niet vóór dat besluit konden en dus moesten worden aangevoerd. Daaronder vallen ook bewijsstukken van al eerder gestelde feiten of omstandigheden die niet vóór het nemen van dat eerdere besluit konden en dus moesten worden overgelegd.
7. De rechtbank beoordeelt eerst ambtshalve of er sprake is van een procesbelang. Op 22 december 2021 heeft de gemachtigde van eiser aan de rechtbank laten weten dat hij op verschillende manieren heeft geprobeerd om een inhoudelijke bespreking met eiser tot stand te brengen, maar dat hij daar niet in is geslaagd. Volgens de gemachtigde zou eiser nog wel in het asielzoekerscentrum (AZC) in [plaats] verblijven. De rechtbank heeft vervolgens aan de gemachtigde gevraagd wanneer hij voor het laatst contact heeft gehad met eiser. De gemachtigde heeft medegedeeld dat hij voor het laatst met eiser heeft gesproken bij de voorbereiding van het gehoor opvolgende aanvraag en dat alle handelingen zijn geschied op basis van hetgeen hij toen met eiser heeft afgesproken. Op de zitting heeft de rechtbank aan verweerder gevraagd of bij hem bekend is dat eiser met onbekende bestemming is vertrokken, waarna verweerder contact heeft gelegd met het Centraal Orgaan opvang asielzoekers. Uit dat gesprek is verweerder gebleken dat eiser in het AZC in [plaats] verblijft en zich aan de meldplicht houdt. Gelet op het voorgaande gaat de rechtbank er vanuit dat procesbelang aanwezig is en dat de advocaat van eiser gemachtigd was om namens hem beroep in te stellen.
8. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft mogen stellen dat eiser geen nieuwe feiten of elementen aan zijn asielaanvraag ten grondslag heeft gelegd. Dat eiser de aanvraag niet zelfstandig zou hebben ingediend maar dat de Nederlandse Marechaussee dat voor eiser zou hebben gedaan, heeft verweerder terecht niet als nieuw gebleken feit of omstandigheid aangemerkt dat relevant zou zijn voor de asielaanvraag van eiser. Dat eiser in het bezit zou zijn gekomen van een identiteitsdocument heeft verweerder ook terecht niet als nieuw element of nieuwe bevinding aangemerkt. De identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser is immers al tijdens zijn eerste asielaanvraag geloofwaardig geacht en dat is dus in rechte vast komen te staan. Overigens heeft eiser het genoemde document niet overgelegd bij zijn aanvraag. Tot slot heeft verweerder ook in de niet onderbouwde stelling dat eiser de vertegenwoordiging van Mauritanië in België heeft benaderd en dat hij te horen heeft gekregen dat hij in Mauritanië niet bestaat, terecht geen nieuw element of bevinding gezien.
9. Wat eiser verder nog naar voren heeft gebracht, geeft de rechtbank geen aanleiding om anders te oordelen.
10. De aanvraag is terecht niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. O. Veldman, rechter, in aanwezigheid van mr. R.P. Stehouwer, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
13 mei 2022
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.

Documentcode: [nummer]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.