ECLI:NL:RBDHA:2022:12020
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing asielaanvraag op grond van opvolgende aanvraag zonder nieuwe elementen
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 mei 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de asielaanvraag van eiser, die van Mauritaanse nationaliteit is. Eiser had eerder op 29 januari 2017 een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel ingediend, welke was afgewezen. Na een eerdere afwijzing heeft eiser op 8 januari 2021 opnieuw een asielaanvraag ingediend, maar deze werd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft het beroep van eiser tegen deze beslissing behandeld, waarbij eiser niet aanwezig was, maar vertegenwoordigd werd door zijn gemachtigde.
De rechtbank overwoog dat de aanvraag niet-ontvankelijk was verklaard omdat eiser geen nieuwe feiten of elementen had aangevoerd die relevant waren voor de beoordeling van zijn aanvraag. De rechtbank heeft vastgesteld dat de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser al eerder waren vastgesteld en in rechte vaststonden. Eiser had aangevoerd dat hij niet zelfstandig de aanvraag had ingediend, maar dat de Nederlandse Marechaussee dit voor hem had gedaan. De rechtbank oordeelde dat dit geen nieuw feit was dat de aanvraag kon rechtvaardigen. Ook andere door eiser aangevoerde argumenten werden door de rechtbank niet als nieuw of relevant beschouwd.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en geoordeeld dat de aanvraag terecht niet-ontvankelijk was verklaard. De uitspraak werd gedaan door mr. O. Veldman, in aanwezigheid van griffier mr. R.P. Stehouwer, en werd openbaar gemaakt op 13 mei 2022. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.