ECLI:NL:RBDHA:2022:12010

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 november 2022
Publicatiedatum
15 november 2022
Zaaknummer
NL22.18850
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag onder de Dublinverordening en interstatelijk vertrouwensbeginsel in het bestuursrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 november 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Syrische nationaliteit hebbende man, zijn asielaanvraag had ingediend in Nederland. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, als verweerder, had de aanvraag niet in behandeling genomen op basis van de Dublinverordening, omdat Italië verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, maar is niet verschenen op de zitting. De rechtbank heeft de zaak behandeld en de argumenten van eiser, die onder andere verwees naar de gebrekkige opvang in Italië, overwogen.

De rechtbank oordeelde dat Italië in beginsel verantwoordelijk is voor de asielaanvraag en dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel van toepassing is. Eiser heeft niet voldoende aangetoond dat er redenen zijn om van dit beginsel af te wijken. De rechtbank concludeerde dat de verwijzing naar het AIDA Country Report niet voldoende was om aan te tonen dat de opvang in Italië structureel tekortschiet. Bovendien heeft eiser geen asielaanvraag in Italië ingediend, waardoor zijn persoonlijke ervaringen niet relevant zijn voor de beoordeling van de kwaliteit van de Italiaanse asielprocedure.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.18850

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. E.G. Grigorjan),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. H.J. Metselaar).

Procesverloop

Bij besluit van 20 september 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 3 november 2022 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met voorafgaand bericht, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Syrische nationaliteit te bezitten. Op 15 januari 2022 heeft hij een asielaanvraag ingediend in Nederland.
2. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vw. [1] Daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van de Dublinverordening [2] is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Italië een verzoek om overname gedaan. Italië heeft hierop niet tijdig gereageerd, waardoor de verantwoordelijk van Italië vaststaat.
3. Eiser voert onder verwijzing naar het AIDA Country Report over Italië van december 2021 (de rechtbank begrijpt: mei 2022) aan dat het bij overdracht aan Italië maanden kan duren voordat voor hem opvang beschikbaar is. Dat de Italiaanse autoriteiten niet binnen twee maanden hebben gereageerd op het overnameverzoek getuigt voorts niet van een professionele behandeling van vluchtelingen. Eiser heeft ook door zijn persoonlijke ervaringen geen vertrouwen in de Italiaanse autoriteiten, omdat hij in Italië in een tent heeft moeten slapen en daar slecht behandeld is. Gelet op de gebrekkige informatie en slechte opvangvoorzieningen is er sprake van een tekortkoming in de Italiaanse procedure. Daarnaast wil eiser graag bij zijn broer in Nederland wonen. Verweerder had daarom aanleiding moeten zien om op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening eisers asielaanvraag in behandeling te nemen.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Niet in geschil is dat Italië in beginsel verantwoordelijk is voor de asielaanvraag van eiser.
5. Tot op heden wordt ten aanzien van Italië onverkort uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De Afdeling [3] heeft dit bevestigd in de uitspraken van onder meer 6 januari 2022, 24 juni 2022 en 26 augustus 2022. [4] Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat in zijn geval niet kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel.
6. Eiser is hierin niet geslaagd. Zijn verwijzing naar het rapport van AIDA is hiervoor niet voldoende. Uit dit rapport blijkt niet dat Dublinclaimanten systematisch gedurende langere tijd opvang wordt onthouden. Bovendien heeft de Afdeling in de eerdergenoemde uitspraak van 26 augustus 2022 geoordeeld dat dit rapport geen wezenlijk ander beeld schetst van de situatie in Italië dan zoals deze eerder al is beoordeeld en geen aanleiding vormt om ten aanzien van Italië niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uit te gaan. Bij voorkomende problemen met betrekking tot het verkrijgen van opvang ligt het op de weg van eiser om daarover te klagen bij de Italiaanse autoriteiten. Niet gebleken is dat dit niet mogelijk of bij voorbaat zinloos is.
7. Het persoonlijk relaas van eiser vormt geen aanleiding voor een ander oordeel. Eiser heeft geen asielaanvraag in Italië ingediend, zodat hij niet uit eigen ervaringen kan putten met betrekking tot de kwaliteit van de asielprocedure en de opvangvoorzieningen in Italië.
8. Tot slot heeft verweerder geen aanleiding hoeven zien om toepassing te geven aan artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening. De enkele verklaring van eiser dat sprake is van een familieband, hoefde verweerder in redelijkheid niet aan te merken als een dusdanig bijzondere omstandigheid. De rechtbank merkt daarbij op dat eiser tijdens het gehoor heeft verklaard niet bij zijn broer te willen verblijven. [5]
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W. Anker, rechter, in aanwezigheid van mr. W. van Loon, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Verordening (EU) nr. 604/2013.
3.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
5.Pagina 6 van het rapport aanmeldgehoor Dublin.