ECLI:NL:RBDHA:2022:12005

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 september 2022
Publicatiedatum
14 november 2022
Zaaknummer
20/8279
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlaging van bijstandsuitkering door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag na weigering om mee te werken aan re-integratievoorziening

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 7 september 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. De eiser ontving sinds 1 oktober 2014 een bijstandsuitkering, maar zijn uitkering werd per 1 januari 2020 met 100% verlaagd voor de duur van een maand. Dit besluit volgde op de bewering van het college dat eiser had geweigerd mee te werken aan een speedmeet schoonmaak, een re-integratievoorziening. Eiser stelde dat hij niet adequaat was geïnformeerd over de speedmeet en dat hij niet was gehoord over de oplegging van de maatregel. Het college betwistte deze claims en stelde dat eiser voldoende was geïnformeerd en dat zijn gedrag de maatregel rechtvaardigde.

De rechtbank beoordeelde de argumenten van beide partijen en concludeerde dat het college terecht had gehandeld. De rechtbank oordeelde dat eiser niet had meegewerkt aan de speedmeet en dat er geen dringende redenen waren om de maatregel te verlagen. Eiser had niet aangetoond dat zijn gedrag niet verwijtbaar was en de rechtbank volgde het college in de stelling dat de hoorplicht niet was geschonden. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond, wat betekende dat de verlaging van de bijstandsuitkering rechtmatig was. Eiser kreeg geen vergoeding van griffierecht of proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/8279

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 september 2022 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. A.C.H. Walkate),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag (het college)

(gemachtigde: A. Boogaards).

Inleiding

Met het besluit van 19 december 2019 (het primaire besluit) heeft het college eisers bijstandsuitkering bij wijze van maatregel per 1 januari 2020 voor de duur van een maand met 100% verlaagd. Dit besluit is bij besluit van 6 januari 2020 gecorrigeerd in verband met een schrijffout.
Met het besluit van 24 november 2020 (het bestreden besluit) heeft het college eisers bezwaar tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld bij de rechtbank.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
Omdat geen van de partijen, nadat zij zijn gewezen op hun recht ter zitting te worden gehoord, heeft verklaard dat zij gebruik wil maken van dit recht, heeft de rechtbank bepaald dat het onderzoek ter zitting verder achterwege blijft. Vervolgens is het onderzoek gesloten
.

Beoordeling door de rechtbank

1. De rechtbank beoordeelt de oplegging van een maatregel van 100% gedurende een maand. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
2. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Waar gaat deze zaak over?
3. Eiser ontvangt sinds 1 oktober 2014 een bijstandsuitkering naar de norm voor een alleenstaande. Voor hem gelden de arbeidsverplichtingen als bedoeld in artikel 9 van de Participatiewet (Pw). In dat kader was hij uitgenodigd voor een zogenoemde speedmeet schoonmaak (speedmeet) op 19 november 2019. Eiser is daar verschenen, maar volgens het college heeft eiser geweigerd mee te werken aan de speedmeet. Naar aanleiding hiervan heeft het college het primaire besluit genomen.
Wat vinden eiser en het college in beroep?
4. Eiser stelt dat het opleggen van een maatregel een belastend besluit is en dat hij hierover had moeten worden gehoord. Dit is niet gebeurd omdat hij geen uitnodiging heeft ontvangen voor een hoor- en wederhoorgesprek. Het primaire besluit is hiermee op onzorgvuldige wijze tot stand gekomen. Verder betwist eiser dat hij zou hebben geweigerd mee te werken. Hij voert hierover aan dat hij van tevoren niet goed en volledig was ingelicht over het doel van de speedmeet. Op het moment dat hij – zij het met stemverheffing – zijn verhaal deed, werd hij verwijderd uit het gebouw. Aan hem is noch uitleg gegeven, noch is hem verzocht terug te gaan naar het lokaal. Ook blijkt uit niets dat van de zijde van de Dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheidsprojecten (DSZW) op enig moment hem is voorgehouden dat zijn beweerdelijke gedrag consequenties zou hebben voor zijn recht op uitkering. Omdat hij is verwijderd, was hij niet in staat de speedmeet bij te wonen. De verwijdering komt voor rekening van DSZW. Verder is niet gebleken dat de aan hem aangeboden voorziening (speedmeet) het resultaat is van een zorgvuldige op zijn persoon toegesneden afweging, waarbij hij verwijst naar het rapport van 25 november 2019 (het rapport). Tot slot stelt eiser dat door DSZW slechts wordt volstaan met de constatering dat niet is gebleken van dringende redenen om een minder zware maatregel op te leggen, maar niet is gebleken dat hier onderzoek naar is gedaan, hetgeen wel is voorgeschreven. Het rapport gaf daar ook alle aanleiding toe gezien de zeer lage score van eiser op het gebied van zelfredzaamheid en in het bijzonder op het gebied van geestelijke gezondheid.
5. Het college stelt dat de hoorplicht niet is geschonden. Eiser is uitgenodigd voor een hoor- en wederhoorgesprek en daarnaast heeft hij tijdens de hoorzitting in bezwaar alsnog zijn zienswijze naar voren kunnen brengen. Het college vindt verder dat eiser voldoende was geïnformeerd over de speedmeet. De speedmeet vormde voor eiser een passende re-integratievoorziening nu deze was gericht op het (direct) kennismaken met werkgevers in de schoonmaakbranche en eisers ervaring en interesse daarop aansloten. Door zijn houding en gedrag heeft hij hieraan echter niet voldoende meegewerkt. Het college acht dit verwijtbaar en is van mening dat de gedraging de opgelegde maatregel rechtvaardigt. De inschatting dat eiser beperkt zelfredzaam is op het gebied van geestelijke gezondheid vormt vooralsnog geen aanleiding om aan te nemen dat eiser niet (volledig) aan zijn arbeidsverplichtingen kon voldoen. Van dringende redenen om van het opleggen van een maatregel af te zien of deze te verlagen, is volgens het college niet gebleken.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Hoorplicht
6. De rechtbank volgt eiser niet in zijn standpunt dat hij over de maatregel ten onrechte niet is gehoord. Het dossier bevat een brief van 2 december 2019 waarin eiser wordt uitgenodigd voor een hoor- en wederhoorgesprek op 11 december 2019. Vast staat dat eiser niet op dit gesprek is verschenen. Daargelaten of dit komt doordat eiser deze uitnodiging al dan niet heeft ontvangen, is eiser in de bezwaarprocedure telefonisch gehoord en heeft hij toen zijn bezwaren tegen de maatregel naar voren kunnen brengen. Zo er al sprake zou zijn van een gebrek in het primaire besluit door eiser niet te horen, is dit in het bestreden besluit dan ook hersteld.
De oplegging van de maatregel
7. De rechtbank is van oordeel dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser niet heeft meegewerkt aan een re-integratievoorziening en daarmee heeft gehandeld in strijd met de verplichting die in artikel 9, eerste lid, van de Pw is omschreven.
8. Voorop staat dat het opleggen van een maatregel een belastend besluit is. Dat betekent dat op het college de bewijslast rust ten aanzien van de vraag of is voldaan aan de voorwaarden voor een maatregelwaardige gedraging. Meer concreet betekent dat dat het college aannemelijk moet maken dat eiser zich schuldig heeft gemaakt aan een maatregelwaardige gedraging. Uit het opgemaakte rapport en de nadien door het college verwoorde verklaring van de betrokken accountmanager komt naar voren dat eiser weigerde plaats te nemen in het voor de speedmeet bestemde lokaal, dat hij op zeer luide toon bij herhaling een contract eiste waarmee hij 30 euro per uur kon verdienen en dat hij weigerde mee te werken als de gemeente dat niet voor hem kon regelen. Een medewerker van de gemeente die eiser hoorde schreeuwen heeft op de alarmknop gedrukt, waarna eiser is verwijderd uit het gebouw. De rechtbank ziet geen reden voor twijfel aan de weergave van de gebeurtenissen door het college. De rechtbank is van oordeel dat het college hiermee voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat eiser niet aan de speedmeet heeft meegewerkt. De Pw bepaalt dan dat het college de bijstand in ieder geval met 100% verlaagt [1] . In de gemeentelijke verordening is vastgelegd dat dit voor de duur van een maand is. [2]
9. De rechtbank begrijpt uit wat eiser aanvoert dat hij zich op het standpunt stelt dat iedere vorm van verwijtbaarheid aan zijn kant ontbreekt. Op grond van artikel 18, negende lid, van de Pw ziet het college af van de oplegging van een maatregel als elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep rust de bewijslast van feiten en omstandigheden die het oordeel kunnen dragen dat betrokkene geen enkel verwijt treft op de betrokkene. Dit vloeit voort uit het uitzonderingskarakter van artikel 18, negende lid, van de Pw. Dat betekent in dit geval dat eiser aan de hand van objectieve, verifieerbare gegevens aannemelijk zal moeten maken dat zijn gedrag, waardoor hij niet aan de speedmeet heeft deelgenomen, hem niet verwijtbaar is. [3] Naar het oordeel van de rechtbank is eiser daar niet in geslaagd. Zij overweegt daartoe als volgt.
10. Eiser heeft op 14 november 2019 een gesprek gehad bij het werkgeversservicepunt. Een verslag van wat er op die dag is besproken ontbreekt, maar uit de voortgangsrapportage van WSP Instroom volgt dat eiser tijdens dat gesprek met dhr. [A] heeft aangegeven dat hij wil werken in de schoonmaak en dat hij akkoord gaat met de speedmeet schoonmaak op 19 november 2019. Naar aanleiding hiervan heeft dhr. [A] eiser per e-mail aangemeld voor de speedmeet, waarin hij schrijft dat hij de kandidaat heeft geïnformeerd over die dag. Eiser is op de speedmeet op 19 november 2019 verschenen. De rechtbank volgt eiser dan ook niet in zijn standpunt dat hij niet was voorgelicht. Eiser heeft op de speedmeet duidelijk te kennen gegeven dat hij niet aan de speedmeet wilde deelnemen, omdat deze kennelijk niet aan zijn verwachtingen voldeed en eiser eisen stelde aan zijn deelname. Eiser heeft zich door zijn gedrag en houding zelf in de positie gebracht dat hij is verwijderd uit het gebouw. Mede gelet hierop kan de omstandigheid dat hem geen uitleg is gegeven of hem niet is voorgehouden dat zijn beweerdelijk gedrag consequenties zou hebben voor zijn recht op uitkering, niet tot het oordeel leiden dat elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt. Hierbij is ook van belang dat het volgens vaste rechtspraak niet aan de betrokkene, maar aan de bijstandverlenende instantie is om te bepalen welke re-integratievoorziening voor de betrokkene is aangewezen om het uiteindelijk beoogde doel, arbeidsinschakeling, te bereiken. Wel is vereist dat de bijstandverlenende instantie maatwerk levert en de voorziening het resultaat is van een zorgvuldige, op de persoon toegesneden afweging. In dit geval kan niet gezegd worden dat de betreffende re-integratievoorziening voor eiser niet als passend was te beschouwen. Uit de stukken, waaronder het rapport, komt immers naar voren dat eiser zich zeer gemotiveerd toonde om in de schoonmaak te werken, waar ook zijn ervaring lag. De speedmeet was er op gericht eiser rechtstreeks in contact te brengen met werkgevers in juist die branche. Dat eiser gezien zijn uitingen vond dat hij daarmee te weinig zou verdienen, maakt niet dat de voorziening niet als passend zou kunnen worden beschouwd.
Dringende redenen
11. De rechtbank is tot slot van oordeel dat er geen sprake is van (zeer) dringende redenen om de maatregel af te stemmen op de omstandigheden van eiser en overweegt daartoe als volgt.
12. Op grond van artikel 18, tiende lid, van de Pw is het bestuursorgaan gehouden een maatregel af te stemmen op de omstandigheden van de betrokkene en zijn mogelijkheden om middelen te verkrijgen, indien naar het oordeel van het bestuursorgaan daarvoor dringende redenen zijn gelet op de bijzondere omstandigheden in het individuele geval. Indien deze dringende redenen er zijn, legt het college, afhankelijk van de bijzondere individuele omstandigheden van de belanghebbende, een maatregel op van 30% van de bijstandsnorm. Als er zeer dringende redenen zijn, legt het college een maatregel op van 0% van de bijstandsnorm. [4]
13. Het college heeft beoordelingsvrijheid ten aanzien van de vraag of van dringende redenen gelet op bijzondere omstandigheden sprake is. [5] Voorbeeld van een omstandigheid die moet worden betrokken bij de beoordeling of zich dringende redenen voordoen als bedoeld in het tiende lid is de omstandigheid dat een gedraging in verminderde mate aan de betrokkene kan worden verweten. In het rapport staat over de zelfredzaamheid van eiser vermeld dat eiser zelf stelt geen psychische klachten te hebben, maar dat daar twijfels over zijn door zijn manier van reageren op normale vragen en door uit het niets boos te worden en luid te praten. Uit het dossier komt echter naar voren dat eiser medewerking aan een psychodiagnose (herhaaldelijk) heeft geweigerd. Daardoor zijn er geen gegevens voorhanden die meer duidelijkheid over eisers psychische gesteldheid kunnen geven. Eiser heeft in bezwaar of beroep ook geen nadere informatie over zijn psychische gesteldheid of zelfredzaamheid naar voren gebracht. Dit maakt dat het college in redelijkheid tot het oordeel heeft kunnen komen dat er geen dringende redenen waren om de maatregel af te stemmen op de omstandigheden van eiser.

Conclusie en gevolgen

14. Het college heeft eisers bijstandsuitkering terecht bij wijze van maatregel per 1 januari 2020 voor de duur van een maand met 100% verlaagd. Dit betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Hij krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.T. Aalbers, rechter, in aanwezigheid van mr. M. van de Wetering, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 7 september 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 18, vierde lid, aanhef en onder h, en het vijfde lid, van de Participatiewet.
2.Artikel 2.1 van de Verordening maatregelen, fraude en verrekenen bestuurlijke boetes inkomensvoorzieningen Den Haag 2015.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 12 september 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:3672.
4.Artikel 2 en 3 van de Verordening maatregelen, fraude en verrekenen bestuurlijke boete inkomensvoorzieningen Den Haag 2015.
5.Zie de uitspraak van de CRvB van 12 september 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:3672.