ECLI:NL:RBDHA:2022:11981

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 november 2022
Publicatiedatum
14 november 2022
Zaaknummer
SGR 21/2904
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de toepassing van artikel 72 van de Wet WIA met betrekking tot eigenrisicodragers en WGA-uitkeringen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 november 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen Stichting tot Huisvesting, Verzorging en Verpleging Eykenburg en de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De zaak betreft de toepassing van de Wet WIA, specifiek artikel 72, in het kader van de status van eiseres als eigenrisicodrager voor de loongerelateerde werkhervattingsuitkering (WGA-uitkering) van een (ex-)werknemer, aangeduid als [A]. Eiseres was van mening dat zij niet verantwoordelijk kon worden gehouden voor de WGA-uitkering, omdat betrokkene zich niet bij haar had ziekgemeld en zij na de geclaimde eerste ziektedag nog enkele dagen had gewerkt.

De rechtbank heeft vastgesteld dat betrokkene, die in dienst was bij meerdere werkgevers, zich ziek had gemeld terwijl zij een WW-uitkering ontving. De rechtbank oordeelde dat de uitzonderingssituatie van artikel 72, derde lid, van de Wet WIA niet van toepassing was, omdat betrokkene niet met behoud van hetzelfde loon bij eiseres had gewerkt. De rechtbank concludeerde dat eiseres als eigenrisicodrager verantwoordelijk was voor een deel van de WGA-uitkering, ondanks haar argumenten dat zij niet op de hoogte was van de ziekmelding en de uitkering.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/2904

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 november 2022 in de zaak tussen

Stichting tot Huisvesting, Verzorging en Verpleging Eykenburg,te Den Haag, eiseres
(gemachtigde: mr. K. Gomes),
en
de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: M.A. Brouwer)

Procesverloop

In het besluit van 25 augustus 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiseres meegedeeld dat zij als eigen risicodrager voor 42% het financiële risico draagt voor de betaling van de loongerelateerde werkhervattingsuitkering gedeeltelijke arbeidsgeschikten (WGA-uitkering) die de (ex-)werknemer [A] vanaf 28 oktober 2020 ontvangt op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
In het besluit van 23 maart 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het hiertegen door eiseres gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Namens eiseres is tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft de gedingstukken ingezonden en een verweerschrift ingediend.
Het beroep is (op verzoek van partijen) door middel van een beeldverbinding behandeld tijdens een zitting van de rechtbank op 18 oktober 2022.
Eiseres en verweerder waren hierbij vertegenwoordigd door hun gemachtigde.

Overwegingen

1.1
De rechtbank gaat bij de beoordeling van deze zaak uit van de navolgende feiten. Met ingang van 9 maart 2018 heeft [A] (hierna: betrokkene) in de functie van Helpende 2 werkzaamheden bij eiseres verricht op basis van een 0-urencontract. Zij werkte gemiddeld 14,83 uren per week. Het dienstverband is van rechtswege beëindigd per 31 mei 2019.
1.2
Betrokkene heeft ook gewerkt als Helpende 2 bij de [Stichting] voor 33 uren per week. Dat dienstverband liep af op 12 februari 2018. Vanaf 13 februari 2018 ontving zij een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW). Op 31 oktober 2018 heeft betrokkene zich ziekgemeld vanuit de WW bij verweerder.
1.3 Op 8 oktober 2019 heeft de verzekeringsarts van verweerder een medisch onderzoek verricht in het kader van de zogeheten Medische eerstejaars Ziektewet-beoordeling (EZWB). In de rapportage van de verzekeringsarts staat dat betrokkene zich ook had ziekgemeld bij eiseres. De verzekeringsarts heeft geconcludeerd dat betrokkene wegens diverse medische klachten niet geschikt is tot het verrichten van haar arbeid. De arbeidsdeskundige heeft in een rapport van 21 oktober 2019 geconcludeerd dat betrokkene op 30 oktober 2019 65% of minder van het maatmaninkomen kan verdienen.
1.3
Na het verstrijken van de wachttijd van twee jaar heeft betrokkene een WIA-uitkering aangevraagd. Bij besluit van 25 augustus 2020 heeft verweerder betrokkene laten weten dat zij vanaf 28 oktober 2019 recht heeft op een WGA-uitkering ingevolge de Wet WIA. Bij besluit van gelijke datum heeft verweerder eiseres laten weten dat zij gedeeltelijk het financiële risico draagt voor de betaling van die uitkering. Met dat besluit is eiseres het niet eens.
2. Verweerder heeft het bestreden besluit doen steunen op de overweging dat eiseres eigen risicodrager is voor de Ziektewet en de WGA. Volgens verweerder heeft eiseres betrokkene ten onrechte niet ziek gemeld bij het Uwv. Dat eiseres niet op de hoogte zou zijn geweest van de ziekmelding van betrokkene betekent niet dat eiseres niet kan worden gehouden aan de verplichtingen die uit het eigen risico-schap voortvloeien. Het beroep van eiseres op artikel 72 van de Wet WIA slaagt volgens verweerder niet. Het enkele feit dat betrokkene in december 2018 nog enkele dagen werkzaamheden heeft verricht is onvoldoende om de WGA-uitkering niet deels aan eiseres toe te rekenen. Betrokkene is namelijk niet volledig blijven werken.
3. Wat eiseres aanvoert komt hierop neer dat betrokkene zich niet bij haar heeft ziekgemeld en dat zij na de geclaimde eerste ziektedag in december 2018 nog enkele dagen heeft gewerkt. Verweerder heeft eiseres nooit geïnformeerd over het toekennen van een ZW-uitkering of over de uitkomsten van de EZWB. Daardoor heeft eiseres geen werk kunnen maken van de re-integratie van betrokkene teneinde instroom in de Wet WIA te voorkomen. Gelet hierop acht eiseres het onredelijk dat zij gedeeltelijk opdraait voor de WGA-uitkering van betrokkene.
4. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
4.1 In artikel 72, eerste lid, van de Wet WIA is bepaald dat indien de persoon die recht heeft op een uitkering op grond van deze wet, bij aanvang van de wachttijd meer dan een werkgever heeft, de uitkering wordt betaald door het Uwv, ook indien een of meer werkgevers eigenrisicodrager zijn. Ingevolge het tweede lid van dit artikel verhaalt het Uwv, op de eigenrisicodrager in de situatie, bedoeld in het eerste lid, naar rato van de loonsom de door hem verschuldigde uitkering op grond van deze wet, alsmede de op grond van enige wet over deze uitkering verschuldigde premies die niet op deze uitkering in mindering kunnen worden gebracht en de verschuldigde inkomensafhankelijke bijdrage, bedoeld in artikel 42 van de Zorgverzekeringswet, over deze uitkering. Het derde lid van dit artikel bepaalt dat de uitkering op grond van deze wet niet wordt verhaald op de eigenrisicodrager, indien de persoon die recht heeft op die uitkering met behoud van hetzelfde loon bij die werkgever arbeid is blijven verrichten.
4.2
Ingevolge artikel 82, eerste lid, van de Wet WIA, draagt de eigenrisicodrager gedurende een bij ministeriële regeling te bepalen periode nadat het recht op een WGA-uitkering is ontstaan, het risico van betaling van die uitkering aan de verzekerde die op de eerste dag van de bij die uitkering in acht genomen wachttijd tot de eigenrisicodrager in dienstbetrekking stond.
4.3
Ingevolge artikel 84, eerste lid, van de Wet WIA, draagt de eigenrisicodrager vanaf het moment dat hij eigenrisicodrager wordt overeenkomstig artikel 82 het risico van de betaling van de WGA-uitkering aan de verzekerde die op de eerste dag van de bij die uitkering in acht genomen wachttijd tot hem in dienstbetrekking stond, ook als die wachttijd is ingegaan vóór de dag waarop deze werkgever eigenrisicodrager werd.
5. Onder verwijzing naar wat met partijen ter zitting is besproken is het geschil tussen partijen beperkt tot de vraag of verweerder op juiste wijze toepassing heeft gegeven aan artikel 72 van de Wet WIA, met name het derde lid van dat artikel.
6.1
Vast staat dat eiseres is eigenrisicodrager is. Toen betrokkene zich ziek meldde op 31 oktober 2018 ontving zij een WW-uitkering ter zake van het beëindigde dienstverband bij de [Stichting], terwijl zij daarnaast nog een dienstverband had bij eiseres. Er was dus sprake van meer dan één werkgever, zodat de eerste twee leden van artikel 72 van de Wet WIA van toepassing zijn. De vraag die partijen verdeeld houdt is of in dit geval de uitzonderingssituatie van het derde lid van deze bepaling had moeten worden toegepast. Daartoe moet worden beoordeeld of betrokkene (die een ZW-uitkering kreeg nadat zij zich vanuit de WW had ziekgemeld bij het Uwv) met behoud van hetzelfde loon is blijven werken bij eiseres.
6.2
De rechtbank deelt het standpunt van verweerder dat hiervan geen sprake is geweest. Betrokkene is gedurende de wachttijd die vooraf ging aan de toekenning van de WGA-uitkering niet met behoud van hetzelfde loon bij eiseres arbeid blijven verrichten. Weliswaar was sprake van een 0-urencontract, maar vast staat dat betrokkene vóór de datum van de ziekmelding gemiddeld 14,83 uren per week bij eiseres werkte, terwijl zij na die datum nog maar drie dagen heeft gewerkt, te weten op 5, 7 en 8 december. Uit het registratiesysteem van eiseres blijkt bovendien dat twee van de drie dagen aan scholing zijn besteed. Daarom kan niet worden volgehouden dat betrokkene in de ene dienstbetrekking ziek is geworden terwijl zij in het dienstverband (bij eiseres) in (vrijwel) dezelfde omvang en met behoud van hetzelfde loon is blijven werken. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 13 mei 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:1899, en de in die uitspraak geciteerde passages uit de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 72 van de Wet WIA, overweegt de rechtbank dat volgens de wetgever de uitzonderingssituatie, zoals omschreven in het derde lid van artikel 72 van de Wet WIA, slechts betrekking heeft op de situatie waarin een werknemer met twee dienstverbanden alleen in één dienstverband uitvalt en in het andere dienstverband, zonder uitval, volledig is blijven werken. Dat laatste is nu juist in deze zaak niet aan de orde. Gelet op de duidelijke tekst van de wettelijke bepaling ziet de rechtbank dan ook geen ruimte om de uitzondering van het derde lid van artikel 72 van de Wet WIA ook van toepassing te achten op het onderhavige geval. Aan eiseres kan worden toegegeven dat deze uitkomst als onredelijk kan worden ervaren. Toch wordt geen aanleiding gezien, gelet op de duidelijke tekst van de wettelijke bepalingen, om voor dit geval een uitzondering te maken. Op grond van artikel 11 van de Wet algemene bepalingen staat het de rechter immers niet vrij om de innerlijke waarde of billijkheid van de wet te toetsen. Ook in de omstandigheid dat betrokkene zich omstreeks 31 oktober 2018 niet zou hebben ziekgemeld bij eiseres, en dat eiseres niet op de hoogte was van het toekennen van een ZW-uitkering, ziet de rechtbank geen aanleiding om te oordelen dat verweerder artikel 72 van de Wet WIA onjuist heeft toegepast.
7. Uit het vorenstaande volgt dat het beroep ongegrond is. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.J. Waterbolk, rechter, in aanwezigheid van
mr. D.W.A. van Weert, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
7 november 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.