ECLI:NL:RBDHA:2022:11921
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek tot afkondigen van een afkoelingsperiode in het kader van de Wet Homologatie Onderhands Akkoord (WHOA)
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 november 2022 uitspraak gedaan op het verzoek van een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, aangeduid als [verzoekster], tot het afkondigen van een afkoelingsperiode op grond van artikel 376 van de Faillissementswet (Fw). Verzoekster had op 31 oktober 2022 een startverklaring gedeponeerd en verzocht om een afkoelingsperiode in verband met een aanstaande executieveiling van haar enige bezitting, een pand dat zij in februari 2021 had aangekocht. De rechtbank had eerder op 2 november 2022 een tijdelijke afkoelingsperiode afgekondigd, maar op de zitting van 7 november 2022 werd het verzoek verder behandeld.
Tijdens de zitting werd duidelijk dat verzoekster aanzienlijke schulden had en dat er geen zicht was op een akkoord met schuldeisers. De hypotheekhouder, [B], en andere belanghebbenden verzetten zich tegen het verzoek, waarbij zij stelden dat verzoekster geen realistisch perspectief bood voor een akkoord en dat de afkoelingsperiode slechts zou leiden tot uitstel van de executieveiling. De rechtbank concludeerde dat verzoekster niet in de WHOA-toestand verkeerde en dat er geen aannemelijk perspectief was op een akkoord binnen een redelijke termijn. Daarom werd het verzoek tot afkondiging van de afkoelingsperiode afgewezen, evenals het verzoek tot opheffing van de beslagen.
De rechtbank benadrukte dat verzoekster niet voldoende had onderbouwd dat zij in staat was om haar schulden te herstructureren en dat de belangen van de hypotheekhouder in het geding waren. De beslissing werd genomen door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.