ECLI:NL:RBDHA:2022:11902
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in het kader van de Dublinverordening
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 april 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, vertegenwoordigd door mr. E.D. van Elst, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was verweerder. Het bestreden besluit van 8 april 2022 hield in dat de aanvraag niet in behandeling werd genomen, omdat Frankrijk verantwoordelijk was voor de behandeling op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.
Tijdens de zitting op 26 april 2022 zijn partijen niet verschenen. De rechtbank overwoog dat verweerder op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mocht uitgaan van de aanvaardbaarheid van de asielprocedure in Frankrijk. Eiser voerde aan dat hij niet terug wilde naar Frankrijk vanwege structurele tekortkomingen in de asielprocedure en opvangvoorzieningen, zoals beschreven in het AIDA rapport van 2021. De rechtbank oordeelde echter dat eiser niet voldoende had aangetoond dat hij in een situatie van zeer verregaande materiële deprivatie zou komen te verkeren.
De rechtbank concludeerde dat de omstandigheden van eiser niet zo bijzonder waren dat verweerder een uitzondering op de Dublinverordening had moeten maken. De beroepsgrond van eiser werd verworpen en het beroep werd ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 28 april 2022, en tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.