ECLI:NL:RBDHA:2022:11889

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 april 2022
Publicatiedatum
11 november 2022
Zaaknummer
AWB 21/3298
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf voor verblijf als familie- of gezinslid zonder voldoende afhankelijkheidsrelatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 april 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een Jemenitische vrouw, en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) om bij haar zoon, referent, in Nederland te kunnen verblijven. De aanvraag werd door de Staatssecretaris afgewezen, omdat de familierechtelijke relatie tussen eiseres en referent onvoldoende was aangetoond en er geen sprake was van een afhankelijkheidsrelatie. Eiseres verbleef met de minderjarige zoon van referent in Egypte en had ook een aanvraag voor nareis voor hem ingediend, die eveneens was afgewezen.

Tijdens de zitting op 25 januari 2022, waar ook de zaak van de kleinzoon van eiseres werd behandeld, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten. Op verzoek van eiseres werd het onderzoek op 10 februari 2022 heropend naar aanleiding van een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) over het beoordelingskader in Eritrese nareiszaken. Eiseres stelde dat de familierechtelijke relatie met referent voldoende was onderbouwd, onder andere door een DNA-test. De rechtbank oordeelde echter dat, zelfs als de familierechtelijke relatie zou zijn aangetoond, er geen sprake was van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie, wat een vereiste is voor het verlenen van een mvv.

De rechtbank concludeerde dat de aanvraag van eiseres terecht was afgewezen, omdat zij zelf had erkend dat er geen afhankelijkheidsrelatie bestond. De rechtbank verwierp ook het argument van eiseres dat er sprake was van een ketenconstructie met de aanvraag van haar kleinzoon, aangezien de aanvragen in verschillende juridische contexten vielen. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eiseres ongegrond en gaf geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 21/3298

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 april 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. E.E.M. Bezem),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. F.F.M. van de Kamp).

Procesverloop

Bij besluit van 6 november 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres voor het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor verblijf als familie- of gezinslid afgewezen.
Bij besluit van 10 mei 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 januari 2022, samen met de zaak AWB 21/3957. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Ook aanwezig was [referent] , referent. Als tolk is verschenen J.A. Matti. Verweerder is, met bericht van verhindering, niet verschenen. De rechtbank heeft ter zitting het onderzoek gesloten.
De rechtbank heeft op 10 februari 2022, op verzoek van eiseres, het onderzoek heropend naar aanleiding van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 26 januari 2022 [1] en verweerder om een standpunt gevraagd. Verweerder heeft bij brief van 24 februari 2022 gereageerd.
Verder heeft de rechtbank bij brief van 21 maart 2022 partijen in de gelegenheid gesteld om binnen twee weken na verzending van de brief aan te geven of ze nog een nadere zitting wensen. Nadat geen van de partijen heeft aangegeven mondeling op een zitting gehoord te willen worden, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten. Op grond van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft de rechtbank bepaald dat een nader onderzoek ter zitting achterwege blijft.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiseres heeft de Jemenitische nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1972. Zij heeft een aanvraag voor een mvv ingediend voor verblijf bij haar gestelde zoon, [referent] (referent). Referent is in 2019 vanuit Jemen naar Nederland gevlucht en heeft hier op 16 maart 2020 een verblijfsvergunning gekregen. Eiseres verblijft met de minderjarige zoon van referent in Egypte. Voor de zoon van referent is een mvv in het kader van nareis ingediend. Deze aanvraag heeft verweerder ook afgewezen. De zaken van eiseres en haar kleinzoon zijn samen op zitting behandeld en de rechtbank heeft bij datum van vandaag ook in de zaak van de kleinzoon van eiseres, met zaaknummer AWB 21/3957, uitspraak gedaan.
Bestreden besluit
2. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen, omdat de familierechtelijke relatie tussen eiseres en referent onvoldoende is aangetoond. Het originele echt bevonden uittreksel uit het geboorteregister van referent is hiertoe onvoldoende, omdat de geboorte van referent tardief is geregistreerd op [geboortedatum] 2020. Dit is ruim 25 jaar na zijn geboorte. De verklaring dat de oorspronkelijke geboorteakte is vernietigd in een bombardement is te algemeen van aard. Verder volgt verweerder dat het recente uittreksel van het geboorteregister een recente afgiftedatum heeft, maar ziet hij niet in dat dan de geboorte van referent opnieuw geregistreerd zou moeten worden. Juist nu volgens het overgelegde uittreksel de geboorte van referent is geregistreerd in het ‘Birth Record’ mag verwacht worden dat bij de afgifte van dit uittreksel de oorspronkelijke registratie in dat ‘Birth Record’ zou zijn geraadpleegd waarbij de oorspronkelijke registratie van de geboorte van referent zou blijken uit het uittreksel. De verklaringen dat de ambtenaar de registratiedatum zo heeft beslist en dat referent daar niets over te vertellen heeft, maakt dat niet anders voor verweerder. Verder voldoet eiseres, ook als de familierechtelijke relatie wel zou zijn aangetoond, niet aan de voorwaarden voor een mvv, omdat er geen sprake is van afhankelijkheid tussen eiseres en referent. Voor zover er al sprake is van hechte, persoonlijke banden tussen eiseres en de zoon van referent, is van belang dat de aanvraag van de zoon van referent voor nareis ook is afgewezen en dat eiseres en de zoon van referent dus niet van elkaar gescheiden worden.
Familierechtelijke relatie en afhankelijkheidsrelatie
3. Eiseres is het niet eens met deze beslissing en stelt zich op het standpunt dat zij de familierechtelijke relatie met referent wel voldoende heeft onderbouwd. Zij heeft uitgelegd dat de oorspronkelijke geboorteakte is vernietigd in een bombardement en dat de tweede afgegeven geboorteakte inhoudelijk juist is en ook bevoegd en correct is afgegeven. Ten overvloede hebben eiseres en referent een DNA-test laten uitvoeren in Egypte, waaruit blijkt dat er inderdaad sprake is van een genetische band tussen moeder en zoon.
4. De rechtbank overweegt dat voor het verlenen van een vergunning op grond van verblijf bij een familie- of gezinslid in het kader van artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is vereist dat er naast het bestaan van een familierechtelijke relatie ook sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie. Eiseres heeft in de schriftelijke reactie van 6 mei 2021 op vragen van verweerder aangegeven dat er geen afhankelijkheidsrelatie bestaat tussen haar en referent. Ook ter zitting is dit erkend. Aangezien eiseres zelf heeft erkend dat deze afhankelijkheidsrelatie tussen haar en referent niet bestaat, heeft verweerder haar aanvraag terecht op deze grond afgewezen. Aan de bespreking van het geschilpunt of sprake is van een familierechtelijke relatie, komt de rechtbank dan ook niet toe.
Heropening van het onderzoek in kader uitspraak van de ABRvS van 26 januari 2022
5. Op 10 februari 2022 heeft de rechtbank het onderzoek in deze zaak en de zaak van de kleinzoon van eiseres, met zaaknummer AWB 21/3957, heropend naar aanleiding van de uitspraak van de ABRvS van 26 januari 2022 over het door de staatssecretaris te hanteren beoordelingskader in Eritrese nareiszaken, met name over de bewijsstaf voor de identiteit en gezinsband in zaken waarin de betrokkenen stellen dat zij een biologisch kerngezin vormen. [2] Deze uitspraak was met name mogelijk relevant voor de nareiszaak van de kleinzoon van eiseres. Aangezien de beroepen van eiseres en de kleinzoon van eiseres gezamenlijk op zitting zijn behandeld, zijn beide zaken ook gelijktijdig heropend en weer gesloten. Verweerder stelt echter terecht dat de uitspraak van de ABRvS geen afbreuk doet aan de omstandigheid dat geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen eiseres en referent. De uitspraak van de ABRvS maakt dat oordeel in deze zaak dan ook niet anders.
Ketenconstructie
6. Eiseres heeft verder ter zitting toegelicht dat verweerder haar wel een vergunning had moeten verlenen, omdat sprake is van samenhang tussen haar zaak en die van haar kleinzoon [A] . Er is sprake van een ketenconstructie. Het is in het belang van haar kleinzoon dat haar vergunning wordt toegewezen en verweerder had deze zaken dus in samenhang moeten beoordelen. Eiseres wijst hierbij op de uitspraken van de ABRvS van 29 april 2020 [3] , waarin de ABRvS heeft geoordeeld dat verweerder twee zaken onvoldoende in samenhang heeft beoordeeld en op de uitspraak van 10 september 2021 [4] waarin de ABRvS ook een ketenconstructie heeft toegepast.
7. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in dit geval, in het kader van een reguliere aanvraag van eiseres bij referent, haar zoon, niet heeft moeten toetsen aan de belangen van de kleinzoon van eiseres. Allereerst is hierbij van belang dat er een strikte scheiding is tussen asiel en regulier die volgt uit de systematiek van de Vreemdelingenwet. [5] Eiseres heeft een reguliere aanvraag ingediend en de aanvraag om nareis van haar kleinzoon is in het kader van een asielrechtelijke procedure. De rechtbank ziet in de door eiseres aangehaalde uitspraken van de ABRvS geen grond voor een ander oordeel. In de uitspraak van 29 april 2021 ging het om twee reguliere aanvragen die verweerder ten onrechte niet in samenhang had beoordeeld en in de uitspraak van 10 september 2021 ging het om een faciliterend visum. Deze zaken zijn dan ook niet vergelijkbaar met de situatie van eiseres en haar kleinzoon. Daarbij is de aanvraag van de kleinzoon van eiseres afgewezen en hij heeft zelf dan ook geen verblijfsrechtelijke status in Nederland. De rechtbank heeft het beroep van de kleinzoon van eiseres bij uitspraak van vandaag ongegrond verklaard. Eiseres kan daarom ook niet een aanvraag in het kader van verblijf bij haar kleinzoon doen, waarbij de belangen van haar kleinzoon mogelijk wel een rol hadden gespeeld.
Conclusie
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H. Lange, rechter, in aanwezigheid van
mr. T.R. Oosterhoff-Vos, griffier. De beslissing is uitgesproken op 22 april 2022 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
De rechter is verhinderd de
uitspraak te ondertekenen
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

5.Zie o.a. de uitspraak van de ABRvS van 23 november 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3711.