ECLI:NL:RBDHA:2022:11844

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 november 2022
Publicatiedatum
10 november 2022
Zaaknummer
SGR 20/8289
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van aanvraag voor elektrische rolstoel met sta-op-functie op basis van Wmo 2015

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 3 november 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen het college van burgemeester en wethouders van Voorschoten en de wettelijk vertegenwoordiger van [A]. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag voor een elektrische rolstoel met sta-op-functie op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). Eiser, vertegenwoordigd door zijn ouders, had een aanvraag ingediend voor zowel een handbewogen als een elektrische rolstoel. Het college heeft in zijn primaire besluit op 14 november 2019 de aanvraag goedgekeurd, maar alleen voor een elektrische rolstoel met hoog-laagfunctie. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, wat door het college in het bestreden besluit van 16 december 2020 ongegrond is verklaard. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld.

De rechtbank heeft de zaak op 22 september 2022 behandeld. Eiser stelt dat de elektrische rolstoel met sta-op-functie noodzakelijk is voor zijn zelfredzaamheid en participatie. Het college daarentegen betoogt dat er geen medische noodzaak is voor deze rolstoel en dat de hoog-laagfunctie voldoende is voor de dagelijkse behoeften van eiser. De rechtbank heeft vastgesteld dat het college zijn onderzoeksplicht heeft nageleefd en dat het medisch advies van de paramedisch adviseur van Argonaut zorgvuldig is uitgevoerd. De rechtbank concludeert dat het college voldoende heeft gemotiveerd waarom de hoog-laagfunctie een passende bijdrage levert aan de zelfredzaamheid van eiser.

De rechtbank oordeelt dat het bestreden besluit in strijd is met het motiveringsbeginsel, maar dat het motiveringsgebrek niet heeft geleid tot schade voor eiser. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, maar bepaalt dat het college het griffierecht van € 48,- aan eiser moet vergoeden. De uitspraak is openbaar gedaan en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/8289

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 november 2022 in de zaak tussen

[eiser] in de hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van [A] ( [A] ), uit [woonplaats] , eiser,
en

het college van burgemeester en wethouders van Voorschoten, het college

(gemachtigden: H.J. Brinkman, I. van der Deure en E.C. van der Poel).

Procesverloop

In het besluit van 14 november 2019 (primair besluit) heeft het college de aanvraag van eiser om een maatwerkvoorziening voor [A] op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) in de vorm van een handbewogen rolstoel en een elektrische rolstoel toegekend.
In het besluit van 16 december 2020 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 22 september 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1.1.
[A] heeft een verhoogde spierspanning en spasticiteit in de benen, armen en handen. Hierdoor is hij rolstoelafhankelijk en heeft hij geen sta-functie. Omdat zijn oude rolstoel niet meer voldeed, hebben de ouders van [A] in juni 2018 een melding gedaan om deze te vervangen. Tijdens het gesprek van 18 september 2018 is naar voren gekomen dat naast een handbewogen rolstoel ook een elektrische rolstoel nodig is. Na dit gesprek heeft [A] voor twee weken een elektrische rolstoel met sta-op-functie mogen uitproberen.
1.2.
Op 9 februari 2019 is vervolgens een aanvraag voor een handbewogen en een elektrische rolstoel ingediend. Op verzoek van het college heeft de neuro-ontwikkeltherapeut van het behandelcentrum waar [A] wekelijks naartoe gaat, De Roode Draak, een medisch advies uitgebracht. Op 8 oktober 2019 heeft ook de GGD een medisch advies uitgebracht. Vervolgens heeft het college het primaire besluit genomen. In afwijking van de wens van de ouders van [A] verstrekt het college een elektrische rolstoel met een hoog-laagfunctie, en niet met een sta-op-functie. Het college verwijst daarbij naar het advies van de GGD.
1.3.
Naar aanleiding van het advies van de Commissie bezwaarschriften van de gemeente Voorschoten (de bezwaarschriftencommissie) heeft het college tijdens de bezwaarprocedure een paramedisch adviseur van Argonaut om een aanvullend advies gevraagd. Onder verwijzing naar de adviezen van de bezwaarschriftencommissie en van Argonaut heeft het college vervolgens het bestreden besluit genomen. Het college legt aan het bestreden besluit ten grondslag dat in het advies van Argonaut wordt geconcludeerd dat geen volledig objectief oordeel is aan te geven wat betreft de functionele winst en de meerwaarde van een elektrische rolstoel met sta-op-functie, vergeleken met de huidige elektrische rolstoel. Met de elektrische rolstoel met hoog-laagfunctie is een voorziening verstrekt die noodzakelijk is voor het dagelijks gebruik om te voorzien in de verplaatsing binnens- en buitenshuis. Het meerdere dat een sta-op-functie kan bieden, is niet een voorziening waarin de Wmo 2015 voorziet.
Wat vinden eiser en het college in beroep?
2.
2.1.
Eiser stelt zich op het standpunt dat [A] altijd hulp nodig zal blijven hebben, maar dat dit kan worden verminderd door te oefenen en hem de hulpmiddelen te bieden die hem daarbij helpen. Het college moet personen met beperkingen een gelijkwaardige uitgangspositie verschaffen zodat zij zelfredzaam zijn en in staat zijn tot maatschappelijke participatie. Een elektrische rolstoel met sta-op-functie heeft veel sociaalmaatschappelijke en medische voordelen.
2.2.
Het college heeft het bestreden besluit in het verweerschrift nader toegelicht. Onder verwijzing naar de adviezen van De Roode Draak, de GGD en Argonaut, stelt het college zich op het standpunt dat er geen medische noodzaak bestaat voor een elektrische rolstoel met sta-op-functie. Verwijzend naar het advies van Argonaut, die tot dezelfde conclusie komt als de neuro-ontwikkeltherapeut van [A] , houden de voordelen die een elektrische rolstoel met sta-op-functie biedt, met uitzondering van de sociaal-emotionele voordelen, volgens het college allen verband met het verbeteren dan wel in stand houden van de conditie en/of gezondheid. Een elektrische rolstoel met sta-op-functie moet daarom als belangrijk onderdeel van of aanvulling op een therapeutische behandeling worden gezien. Dit valt volgens het college niet onder de Wmo 2015. Dat in het advies van Argonaut wordt gesteld dat [A] met een elektrische rolstoel met sta-op-functie meer in staat gesteld kan worden om sociaalmaatschappelijk te participeren, is voor het college geen aanleiding om deze toch te verstrekken. Tijdens de proefperiode heeft [A] positieve ervaringen opgedaan, maar dat ging volgens het college om subjectieve belevingen. Niet is gebleken dat een sta-op-functie [A] daadwerkelijk meer compenseert in zijn beperkingen dan een elektrische rolstoel met hoog-laagfunctie. Het college benadrukt dat het mensen met een beperking zo veel mogelijk in staat moet stellen om op gelijke voet met anderen te participeren. Het college dient een passende bijdrage te leveren aan de zelfredzaamheid en participatie van [A] . Nu de elektrische rolstoel met hoog-laagfunctie [A] in staat stelt om te participeren en zelfredzaam te zijn en niet is aangetoond dat een sta-op-functie een aanzienlijke vergroting van zijn zelfredzaamheid en participatie oplevert, heeft het college aan [A] een passende bijdrage geleverd, aldus het college.
Wat is het beoordelingskader?
3.
3.1.
Uit artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), in samenhang met de artikelen 2.3.2 en 2.3.5 van de Wmo 2015, vloeit voort dat het college voldoende kennis dient te vergaren over de voor het nemen van een besluit over maatschappelijke ondersteuning van belang zijnde feiten en omstandigheden en de af te wegen belangen. De Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft in zijn rechtspraak uiteengezet op welke manier een dergelijk onderzoek naar maatschappelijke ondersteuning moet plaatsvinden. [1] Uit deze rechtspraak blijkt onder meer dat:
- het college moet vaststellen wat de hulpvraag is;
- het college moet vaststellen welke problemen worden ondervonden bij de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie, dan wel het zich kunnen handhaven in de samenleving;
- wanneer die problemen voldoende concreet in kaart zijn gebracht, kan worden bepaald welke ondersteuning naar aard en omvang nodig is;
- het onderzoek er vervolgens op gericht moet zijn of en in hoeverre de eigen mogelijkheden, gebruikelijke hulp, mantelzorg, ondersteuning door andere personen uit het sociale netwerk en voorliggende voorzieningen de nodige hulp en ondersteuning kunnen bieden. Slechts voor zover die mogelijkheden ontoereikend zijn, moet het college een maatwerkvoorziening verlenen;
- voor zover het onderzoek naar de nodige ondersteuning specifieke deskundigheid vereist een specifiek deskundig oordeel en advies niet zal kunnen ontbreken.
3.2.
Uit de artikelen 2.1.2 en 2.1.3 van de Wmo 2015 vloeit voort dat het gemeentebestuur grote beleidsvrijheid heeft bij de uitvoering van de Wmo 2015. Dit betekent dat de beleidskeuzen van de gemeenteraad en – binnen de daarvoor gestelde grenzen – het college voor de bestuursrechter een gegeven zijn, die slechts met terughoudendheid kunnen worden getoetst. Daar waar het om maatwerkvoorzieningen gaat, vindt deze vrijheid in ieder geval een grens in artikel 2.3.5, derde lid, van de Wmo 2015, dat bepaalt dat een maatwerkvoorziening een passende bijdrage moet leveren aan de zelfredzaamheid of participatie van de cliënt. Het is aan het college, waar mogelijk rekening houdend met de redelijke wensen van de aanvrager, om te besluiten op welke wijze het de aanvrager ondersteunt en met welk pakket van de op de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de persoon afgestemde diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen of andere maatregelen een passende bijdrage aan de zelfredzaamheid of participatie wordt geleverd. De verplichting om een maatwerkvoorziening te bieden gaat echter niet zo ver dat de aanvrager in exact dezelfde of wellicht zelfs betere positie wordt gebracht dan waarin hij verkeerde voor hij de ondersteuning nodig had. De gevraagde ondersteuning moet in een redelijke verhouding staan tot wat de situatie van de aanvrager was voor hij ondersteuning nodig had. [2]
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4.
4.1.
Ter uitvoering van zijn onderzoeksplicht heeft het college in bezwaar de paramedisch adviseur van Argonaut om een medisch advies gevraagd. Ten behoeve van het medisch advies heeft de paramedisch adviseur dossieronderzoek verricht, een huisbezoek afgelegd, kennisgenomen van de aangeleverde stukken en intercollegiaal overleg gevoerd. Het advies is concludent en niet is gebleken dat dit onjuiste feiten bevat. De paramedisch adviseur heeft voldoende toegelicht hoe hij tot zijn conclusies is gekomen en hij is daarbij ingegaan op de door [A] ondervonden klachten. De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan het medisch advies. Het voldoet aan de daaraan te stellen eisen van zorgvuldigheid. Het college mocht zich in het bestreden besluit dan ook op dit medisch advies baseren.
4.2.
Niet in geschil is dat het college is gehouden [A] vanwege zijn beperkingen een maatwerkvoorziening te verstrekken. De vraag die partijen verdeeld houdt is of het college terecht geen elektrische rolstoel met sta-op-functie heeft verstrekt.
4.3.
De motivering die in het bestreden besluit staat is naar het oordeel van de rechtbank te kort door de bocht. Met die motivering is het college namelijk voorbijgegaan aan de in de adviezen van Argonaut en de neuro-ontwikkeltherapeut genoemde voordelen die een elektrische rolstoel met sta-op-functie kan bieden op het vlak van sociaalmaatschappelijke participatie.
4.4.
In haar advies noemt de neuro-ontwikkeltherapeut naast therapeutische voordelen ook sociaalmaatschappelijke voordelen van een elektrische rolstoel met sta-op-functie. Ze schrijft dat een sta-op-functie het gevoel van eigenwaarde en de zelfredzaamheid van [A] vergroot doordat hij dan zelf spullen kan pakken en zijn armen functioneel kan inzetten. Daarnaast kan hij dan communiceren op een gelijke hoogte als zijn omgeving, wat een sociaal-emotioneel voordeel geeft, en zijn participatievermogen wordt vergroot tijdens lessen op school.
4.5.
De paramedisch adviseur van Argonaut schrijft vervolgens dat [A] met gebruik van een elektrische rolstoel met een sta-op-functie meer in staat gesteld kan worden tot sociaalmaatschappelijk participeren. Hij kan daardoor gebruikmaken van omgevingen met inrichtingselementen die normaliter niet of minder goed op een rolstoelgebruiker gericht zijn. Hij zal dan meer zelfstandig kunnen functioneren en deelnemen aan sociaal verkeer met vrienden en familie, op school en tijdens (vrijwilligers)werk en stages. Enerzijds doordat hij fysiek meer kan doen tijdens activiteiten, anderzijds doordat hij meer betrokken kan worden door iemand die met hem een activiteit doet. Dit laatste is echter een gevoelsmatige betrokkenheid.
4.6.
De rechtbank is van oordeel dat het college met de aanvullende motivering in het verweerschrift alsnog voldoende heeft gemotiveerd waarom met een elektrische rolstoel met hoog-laagfunctie een passende bijdrage is geleverd aan de zelfredzaamheid en participatie van [A] . Dat met een sta-op-functie op de rolstoel de functionele mogelijkheden van [A] worden vergroot, wordt niet ontkend. Het is ook begrijpelijk dat [A] de wens koestert om zelf zoveel mogelijk handelingen te kunnen verrichten. Bij de toepassing van de Wmo 2015 gaat het er echter niet om of alles wat men graag wil, gerealiseerd kan worden. Het gaat om de vraag of [A] met de voorziening in redelijke mate kan participeren, dat wil zeggen deel kan nemen aan de samenleving en activiteiten kan ontplooien. Met de elektrische rolstoel met hoog-laagfunctie is dat het geval. Niet is gebleken dat het meerdere dat een sta-op-functie kan bieden zodanig groot is dat de elektrische rolstoel met hoog-laagfunctie niet langer als passend kan worden beschouwd.
4.7.
Voor zover een elektrische rolstoel met sta-op-functie een therapeutische meerwaarde heeft, valt dit buiten de Wmo 2015 omdat dit niet is gericht op het vergroten van de zelfredzaamheid en participatie van [A] .
4.8.
Het voorgaande betekent dat het bestreden besluit is genomen in strijd met het motiveringsbeginsel bedoeld in artikel 7:12, eerste lid, van de Awb. Gezien de nadere in het verweerschrift gegeven onderbouwing, zoals genoemd in 2.2, is het niet aannemelijk dat eiser daardoor in zijn belang is geschaad. Uiteindelijk is de in het verweerschrift gegeven toelichting namelijk voldoende om het besluit van het college te dragen. De rechtbank zal het geconstateerde motiveringsgebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb daarom passeren en het beroep ongegrond verklaren.
Conclusie en gevolgen
5. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt geen gelijk. Dit betekent dat het college terecht geen elektrische rolstoel met sta-op-functie heeft verstrekt. Het college moet wel het griffierecht aan eiser vergoeden. Dit omdat het bestreden besluit een motiveringsgebrek bevat.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 48,- aan eiser moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.J. Waterbolk, rechter, in aanwezigheid van mr. D.W.A. van Weert, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 3 november 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de CRvB van 21 maart 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:819.
2.Zie de uitspraak van de CRvB van 24 februari 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:511.