5.1.De rechtbank is van oordeel dat eiser voldoende procesbelang heeft bij het beroep. Indien het beroep van eiser gegrond zou worden verklaard, behoort tot de mogelijkheden dat de mate van zijn arbeidsongeschiktheid per 19 april 2020, de datum in geding, wordt vastgesteld op 80 tot 100% en dat die volledige arbeidsongeschiktheid duurzaam wordt geacht. Het verkrijgen van een IVA-uitkering vormt daarom voldoende procesbelang.
6. De rechtbank heeft in hetgeen ter zitting is besproken en door eiser is aangevoerd aanleiding gezien te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling en heeft een revalidatiearts als deskundige benoemd.
7. Op 1 november 2021 heeft de deskundige, revalidatiearts drs. M.P.C. van Woensel, een rapport uitgebracht. De deskundige concludeert dat eiser fors invaliderende pijnklachten ervaart die naar medisch objectiveerbare maatstaven slechts beperkt verklaard kunnen worden. Er is sprake van een chronisch pijnsyndroom dat ondanks juiste inzet van de juiste zorg in zowel de eerste als tweede lijn therapieresistent is gebleken. De prognose vanuit revalidatiegeneeskundig perspectief ten aanzien van haalbaarheid van duurzame inzetbaarheid in arbeid is ongunstig. Op de datum in geding, 19 april 2020, is er samenvattend sprake van een chronisch pijnsyndroom met enige artrose lumbaal en rechterheup, enige capsulaire beperking in de rechterschouder en een stemming die onder druk staat. De deskundige is van mening dat de FML van 1 oktober 2017, vanuit revalidatiegeneeskundig oogpunt, te rooskleurig is. Alle behandelmethoden die volgens de stand van wetenschap en praktijk reeds zijn ingezet (eerstelijnsbehandeling, medicamenteuze behandeling, ggz-behandeling inclusief cognitieve gedragstherapie en medisch specialistisch revalidatietraject) hebben niet tot een duurzame positieve verandering geleid. Dit maakt dat in praktische zin de prognose ongunstig is. De revalidatiearts verwacht daarom vanuit medisch specialistisch revalidatiegeneeskundig oogpunt geen duurzame verandering in de praktische belastbaarheid van eiser. De deskundige is van mening dat, vanaf revalidatiegeneeskundig perspectief gekeken, er sprake is van forse beperkingen op activiteitenniveau met een ongunstige prognose. Naar zijn mening is de belastbaarheid in arbeid beperkt in duur en omvang. Uitgaande van een blijvende beperking in fysieke en mentale belastbaarheid schat hij in dat de arbeidsomvang beperkt zal blijven tot maximaal enkele uren per dag, met hierin diverse ruime rusttijden (minimaal na 2 uur een rustmoment van 15 minuten). De totale belastbaarheid zal volgens hem niet boven de 4 uur per dag kunnen uitkomen. Los van de beperkingen op activiteiten- en participatieniveau als gevolg van het chronische pijnsyndroom is er volgens hem ook enige beperking op te leggen als gevolg van de problematiek in de rechterschouder. Zwaar belastende arbeid, waarbij tillen in of boven het horizontaalvlak repeterend nodig is, raadt hij nadrukkelijk af.
8. Bij brief van 17 december 2021 heeft eiser aangegeven dat hij zich in de eindconclusie van de deskundige kan vinden. Hij blijft van mening dat een IVA-uitkering toegekend dient te worden en ziet zich hierin gesteund door het rapport van de deskundige.
9. Bij brief van 20 december 2021 heeft verweerder een rapport van de verzekeringsarts b&b van 20 december 2021 ingebracht. Volgens de verzekeringsarts is duidelijk dat de deskundige stelt dat de ernst van de door eiser ervaren en geuite klachten en beperkingen niet zijn geobjectiveerd. Nu uit de op verzoek van de rechtbank verrichte expertise de bevestiging volgt, dat de ernst van de door eiser ervaren en geuite klachten en beperkingen niet zijn geobjectiveerd, kan er vanuit verzekeringsgeneeskundig oogpunt gezien geen reden zijn om te stellen dat de belastbaarheid is overschat. Onder verwijzing naar de standaard duurbelastbaarheid in arbeid is er volgens de verzekeringsarts ook geen indicatie voor een medische urenbeperking. Met de schouderklachten is rekening gehouden, bovenhands werken is als beperkt beschouwd. De door de deskundige voorgestelde verdergaande beperkte belastbaarheid is al met al voornamelijk gebaseerd op de subjectieve klachtenbeleving. De verzekeringsarts concludeert dat er geen aanleiding is om het eerder ingenomen standpunt te wijzigen.
10. Volgens vaste rechtspraak moet de rechtbank het oordeel van de door haar ingeschakelde onafhankelijke deskundige volgen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden die aanleiding geven van dat oordeel af te wijken.Het is namelijk bij uitstek de taak van de deskundige om bij verschil van inzicht tussen partijen over de medische beperkingen een beslissend advies te geven.