In deze tussenuitspraak van de Centrale Raad van Beroep, gedateerd 28 september 2022, wordt de WIA-beoordeling van appellante besproken. Appellante, die voor het laatst werkte als operationeel netcoördinator, heeft zich op 11 maart 2016 ziek gemeld met psychische klachten. Na een aanvraag voor een WIA-uitkering heeft het Uwv een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld, waarin enkele beperkingen zijn aangenomen. Echter, het Uwv weigerde de WIA-uitkering met de argumentatie dat de mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 35% was. Appellante heeft hiertegen bezwaar aangetekend, wat leidde tot een bestreden besluit van het Uwv dat het bezwaar ongegrond verklaarde.
De rechtbank Rotterdam heeft het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard, maar appellante is in hoger beroep gegaan. De Raad heeft twijfels over de juistheid van de vastgestelde beperkingen door het Uwv en heeft een onafhankelijke deskundige benoemd, die op 4 juni 2021 een rapport heeft uitgebracht. Deze deskundige concludeert dat appellante meer beperkt is dan door het Uwv is aangenomen, met name vanwege haar medische geschiedenis na de behandeling voor borstkanker.
De Raad oordeelt dat het bestreden besluit van het Uwv op een ondeugdelijke medische grondslag berust en dat appellante meer beperkingen moet worden toegekend. De Raad draagt het Uwv op om een nieuwe FML op te stellen en een arbeidskundig onderzoek uit te voeren om de gevolgen voor de arbeidsongeschiktheid van appellante per 9 maart 2018 vast te stellen. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige medische beoordeling en de rol van onafhankelijke deskundigen in het proces.