ECLI:NL:RBDHA:2022:11819

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 april 2022
Publicatiedatum
10 november 2022
Zaaknummer
NL22.5618
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring en voortvarendheid bij overdracht van vreemdeling onder de Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 april 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een Algerijnse vreemdeling. De vreemdeling, eiser, had beroep ingesteld tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, dat op 1 april 2022 was genomen, waarbij de maatregel van bewaring was opgelegd op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser stelde dat de maatregel onrechtmatig was, omdat de overdracht naar Duitsland dertien dagen na zijn inbewaringstelling plaatsvond en er nog een strafzaak tegen hem liep waarvoor toestemming van het Openbaar Ministerie vereist was.

De rechtbank oordeelde dat de maatregel van bewaring niet onrechtmatig was, ondanks de tijdsduur van dertien dagen. De rechtbank stelde vast dat er een concreet aanknopingspunt voor de overdracht bestond en dat er een significant risico was dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. Eiser had de gronden voor de maatregel niet betwist en de rechtbank vond geen aanleiding om te oordelen dat verweerder onvoldoende voortvarend had gehandeld. De rechtbank concludeerde dat de overdracht onder de gegeven omstandigheden niet onevenredig lang was en dat de beroepsgrond van eiser niet slaagde.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd gedaan door mr. Y. Sneevliet, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Mulder, griffier, en werd openbaar gemaakt op 13 april 2022. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL22.5618
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. S.C. van Paridon), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: S. Faddach).

Procesverloop

Bij besluit van 1 april 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 april 2022. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen K. Ajdid. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Algerijnse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [1992] .
Bewaringsgronden
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft als zware gronden1 vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
1. Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3k. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
en als lichte gronden2 vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
3. De rechtbank stelt vast dat eiser de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag liggen niet heeft betwist.
Voortvarendheid
4. Eiser stelt dat verweerder onvoldoende voortvarend heeft gehandeld. Op 1 april 2022 was het voor verweerder al duidelijk dat eiser naar Duitsland overgedragen moest worden. Daarna heeft pas op 6 april 2022 een vertrekgesprek plaatsgevonden en is de overdracht gepland op 13 april 2022. Doordat het op 1 april 2022 al duidelijk was waar eiser heen moest, hadden deze handelingen eerder kunnen plaatsvinden.
5. In wat eiser aanvoert, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder onvoldoende voortvarend heeft gehandeld. Er was in het geval van eiser geen sprake van een geplande overdracht, omdat eiser op 1 april 2022 vanuit strafrechtelijke detentie is overgenomen en opgehouden in vreemdelingrechtelijke bewaring. Vervolgens is eiser op 4 april 2022 overgedragen naar het detentiecentrum en op 6 april 2022 heeft een vertrekgesprek plaatsgevonden en is de overdracht van eiser gepland. De overdracht van eiser zal plaatsvinden op 13 april 2022. Dat de overdracht dertien dagen na de inbewaringstelling van eiser plaatsvindt is onder deze omstandigheden niet onevenredig lang. Verder is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan moet worden geoordeeld dat dit onvoldoende voortvarend zou zijn, niet gebleken. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
Toestemming van het Openbaar Ministerie
6. Eiser voert verder aan dat er nog een strafzaak loopt waarop niet onherroepelijk is beslist. Hierdoor moet het Openbaar Ministerie toestemming geven voor de overdracht van eiser, zoals in artikel A3/6.3 van de Vreemdelingencirculaire staat. Deze toestemming is (nog) niet verleend, waardoor de overdracht niet plaats kan vinden.
7. De rechtbank oordeelt als volgt. Verweerder heeft ter zitting gezegd niet te weten dat er strafbare feiten zijn waarop nog niet onherroepelijk is beslist en waarbij het Openbaar Ministerie akkoord moet gaan bij uitzetting. De Justitiële Documentatie die zich in het dossier bevindt is van december 2021 en toen was geen sprake van openstaande strafbare
2 Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
feiten. Volgens eiser staat er nog een strafbaar feit bij de politierechter open. Nu het onduidelijk is of er wel of niet onherroepelijk is beslist op de strafzaak van eiser en of het Openbaar Ministerie akkoord moet/zal geven voor de overdracht, zal verweerder moeten nagaan wat de meest recente stand van zaken is en bepalen welke handelingen mogelijk nog genomen moeten worden om de overdracht van eiser feitelijk te kunnen realiseren. Dit maakt echter naar het oordeel van de rechtbank niet dat de maatregel van bewaring op zichzelf onrechtmatig is. De maatregel van bewaring strekt er weliswaar toe om uitzetting te realiseren, maar is op zichzelf geen maatregel tot uitzetting. Omstandigheden die in de weg kunnen staan aan eisers uitzetting horen niet thuis bij de bewaringsrechter. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y. Sneevliet, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Mulder, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
13 april 2022

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.