Beoordeling door de voorzieningenrechter
11. De voorzieningenrechter beoordeelt of het COa terecht het bezwaar van eiser tegen de overplaatsing naar een opvangvoorziening voor meerderjarigen niet-ontvankelijk heeft verklaard.
12. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wettelijke regels zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
13. Tijdens de zitting heeft het COa toegelicht dat de in het bestreden opgenomen motivering waarom het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk is verklaard, niet geheel juist is. Volgens het COa betreft de overplaatsing een feitelijke handeling en is deze niet op rechtsgevolg gericht. Die feitelijke handeling kan niet worden aangemerkt als een handeling als bedoeld in artikel 72, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Er staat namelijk een andere adequate bestuursrechtelijke rechtsingang open: eiser kan namelijk bij de IND opkomen tegen de leeftijdsvaststelling.
14. De voorzieningenrechter stelt voorop dat de schriftelijke beslissing van het COa tot overplaatsing van een asielzoeker een besluit is als bedoeld in artikel 1:3 van de Awb. De beslissing tot overplaatsing is namelijk op rechtsgevolg gericht, omdat zo’n beslissing meebrengt dat vanaf de in deze beslissing genoemde datum de in artikel 9, eerste lid, van de Rva 2005 bedoelde verstrekkingen niet meer in de eerste opvangvoorziening worden aangeboden maar in de andere (zie ook de artikelsgewijze toelichting bij artikel 11 van de Rva 2005, Staatscourant 3 februari 2005, nummer 24, pagina 17).
15. Het COa heeft echter ten aanzien van de overplaatsing van eiser geen schriftelijke beslissing genomen. Naar ook tussen partijen niet in geschil is, betreft de overplaatsing een feitelijke handeling.
16. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter valt deze feitelijke overplaatsing binnen de reikwijdte van artikel 5, tweede lid, van de Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers (Wet COa) en is die handeling gelet daarop aan te merken als een met een beschikking gelijk te stellen handeling. Daartoe is het navolgende redengevend. Allereerst wordt met de overplaatsing de Wet COa toegepast. Voorts is met de overplaatsing weliswaar niet aan de orde dat ten aanzien van de vreemdeling de verstrekkingen als bedoeld in artikel 9 van de Rva 2005 worden beëindigd, maar is het wel zo dat de verstrekkingen niet meer in de eerdere opvangvoorziening worden aangeboden. En, zoals hiervoor is vastgesteld, heeft het COa hier geen schriftelijke beslissing tot overplaatsing genomen, waartegen bezwaar en beroep kan worden gesteld. Overigens, het opkomen tegen de leeftijdsvaststelling kan, anders dan het COa betoogt, niet als een andere adequate bestuursrechtelijke rechtsgang worden beschouwd, alleen al omdat zo’n procedure niet gaat over overplaatsing. Mede uit oogpunt van rechtsbescherming brengt een redelijke uitleg van artikel 5, tweede lid, van de Wet COa mee dat in het geval – zoals hier aan de orde – de overplaatsing zonder een daartoe strekkende schriftelijke beslissing heeft plaatsgevonden, die overplaatsing met een beschikking gelijk moet worden gesteld.
17. In wat hiervoor onder 16 is overwogen, ligt besloten dat de voorzieningenrechter het COa ook niet volgt in zijn betoog dat eiser geen verstrekkingen worden onthouden en dat om die reden de overplaatsing niet met een beschikking gelijk kan worden gesteld, waarbij het COa zich heeft beroepen op de overgelegde uitspraak van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Amsterdam, van 18 oktober 2018, AWB 18/4789 (niet gepubliceerd).
18. Omdat deze overplaatsing moet worden aangemerkt als een met beschikking gelijk te stellen handeling, heeft het COa gelet hierop het bezwaar van eiser tegen de overplaatsing ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. Om die reden is het beroep gegrond en komt het besluit op bezwaar van 17 oktober 2022 voor vernietiging in aanmerking.
19. De voorzieningenrechter ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of hij zelf in de zaak kan voorzien door het bezwaar ongegrond te verklaren.
20. Tijdens de zitting is komen vast te staan dat in een opvangvoorziening voor minderjarigen er specifieke voorzieningen voor minderjarigen zijn, zoals een 24-uursbegeleiding door mentoren. Een dergelijke voorziening is in een opvangvoorziening voor meerderjarigen niet voorhanden. Niet in geschil is dat een opvangvoorziening voor meerderjarigen niet geschikt is voor alleenstaande minderjarige asielzoekers.
21. Het COa heeft op grond van artikel 11, eerste lid, van de Rva 2005 een discretionaire bevoegdheid om een asielzoeker naar een andere opvangvoorziening over te plaatsen (zie ook de uitspraak van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Roermond, 2 maart 2010, ECLI:NL:RBSGR:2010:BL6417). 22. Er is geen wettelijk voorschrift aan te wijzen waaruit een verplichting voor het COa voortvloeit om een asielzoeker naar een opvangvoorziening voor meerderjarigen over te plaatsen als de IND de meerderjarigheid van de vreemdeling heeft vastgesteld. Er is ook geen wettelijk voorschrift aan te wijzen waaruit de verplichting voor het COa volgt om een asielzoeker naar een opvangvoorziening voor meerderjarigen over te plaatsen (pas) als in de vreemdelingrechtelijke procedure onaantastbaar is vastgesteld dat de vreemdeling meerderjarig is (vergelijk artikel 6, eerste lid, aanhef en onder c, van de Rva 2005).
23. Gelet op het voorgaande en de standpunten van partijen over en weer moet de vraag worden beantwoord of het COa in dit geval in redelijkheid van de bevoegdheid tot overplaatsing gebruik heeft kunnen maken door uit te gaan van de door de IND vastgestelde meerderjarigheid. Die vraag moet vooralsnog ontkennend worden beantwoord, gelet op het volgende.
24. Eiser heeft in Nederland als zijn geboortedatum [geboortedatum] 2006 opgegeven. Het staat ook vast dat eiser bij de Italiaanse autoriteiten staat geregistreerd met de geboortedatum [geboortedatum] 2000. Eiser betwist echter dat dat de juiste geboortedatum is en heeft in het aanmeldgehoor uitgelegd hoe die registratie tot stand is gekomen: volwassenen hebben zich tijdens zijn reis over hem ontfermd, zij wilden hem niet in Italië achterlaten, wat gebeurd zou zijn als eiser in een opvang voor minderjarigen terecht zou zijn gekomen, en de volwassen personen hebben daarom die geboortedatum opgegeven. Deze toelichting van eiser komt de voorzieningenrechter niet op voorhand onaannemelijk voor. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat uit de overgelegde informatie van de Italiaanse autoriteiten blijkt dat er geen leeftijdsonderzoek heeft plaatsgevonden en dat er geen documenten beschikbaar zijn. Bovendien is van belang dat niet in geschil is dat eiser – bij de IND – een originele doopakte heeft overgelegd waarin de door hem thans gestelde geboortedatum is vermeld. Verder blijkt uit het verslag van het aanmeldgehoor dat de IND-medewerker – na een schouw van eiser – weliswaar twijfels heeft over de gestelde minderjarigheid, maar niet zover gaat om te concluderen dat eiser evident meerderjarig is. Onder deze omstandigheden kan het COa zonder nader onderzoek niet uitgaan van de door de IND vastgestelde meerderjarigheid. Het ligt voor de hand en op de weg van het COa om zich met de IND te verstaan en te bewerkstelligen dat de IND nader onderzoek verricht naar de leeftijd van eiser, door bijvoorbeeld Bureau Documenten een onderzoek te laten verrichten naar de overgelegde doopakte en/of eiser een leeftijdsbepalingsonderzoek aan te bieden.
25. Gelet op het voorgaande ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om zelf in de zaak te voorzien. Sterker nog: het bezwaar heeft een redelijke kans van slagen. Dat brengt mee dat het COa, zolang het nog niet heeft beslist op het bezwaar van eiser, van de presumptie moet uitgaan dat eiser minderjarig is (vergelijk het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 21 juli 2022, Darboe en Camara tegen Italië, 5797/17, JV 2022/175) en hem als zodanig moet behandelen.