ECLI:NL:RBDHA:2022:11749

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 november 2022
Publicatiedatum
9 november 2022
Zaaknummer
9946809 RP VERZ 22-50282
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenbeschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet wegens diefstal en onrechtmatige handelingen van werknemer in de horeca

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Den Haag op 1 november 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werknemer en zijn werkgever. De werknemer, die als kok werkzaam was in een Indonesisch-Maleisisch restaurant, werd op 26 april 2022 op staande voet ontslagen wegens diefstal van geld uit de fooienpot en het zonder toestemming weggeven van voedsel aan derden. De werknemer betwistte de ontslagreden en verzocht om een billijke vergoeding, omdat hij meende dat er geen dringende reden voor ontslag was. De werkgever voerde aan dat er wel degelijk een dringende reden was, onderbouwd met camerabeelden en getuigenverklaringen. De kantonrechter oordeelde dat het wegnemen van geld uit de fooienpot, ook al was het een klein bedrag, en het weggeven van voedsel aan derden, voldoende dringende redenen vormden voor het ontslag op staande voet. De gevorderde billijke vergoeding werd dan ook afgewezen. Daarnaast werd vastgesteld dat de werkgever aan de werknemer een bedrag van € 8.112,58 verschuldigd was aan achterstallig loon, vakantiegeld en niet-genoten vakantiedagen. De kantonrechter liet de werkgever toe tot bewijslevering met betrekking tot de stelling dat de werknemer ook vlees had ontvreemd, en hield verdere beslissingen aan.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Zittingsplaats 's-Gravenhage
MD/c
Zaaknr.: 9946809 \ RP VERZ 22-50282
Uitspraakdatum: 1 november 2022
Beschikking van de kantonrechter in de zaak van:
[verzoeker01] ,
wonende te [woonplaats01] ,
verzoekende partij in de zaak van het verzoek,
verwerende partij in de zaak van het zelfstandig verzoek,
gemachtigde: mr. T.Y. Tsang,
tegen
de vennootschap onder [naam vof01] ,
gevestigd te [vestigingsplaats01] ,
verwerende partij in de zaak van het verzoek,
verzoekende partij in de zaak van het zelfstandig verzoek,
gemachtigde: mr. N. Gustings.
Partijen worden verder aangeduid als ‘de werknemer’ en ‘de werkgever’.

1.Het procesverloop

1.1.
De kantonrechter heeft kennis genomen van de volgende stukken:
  • het verzoekschrift, ingekomen op 20 juni 2022;
  • het verweerschrift, tevens houdende een tegenverzoek, ingekomen op 15 juli 2022.
1.2.
Op 4 oktober 2022 heeft de mondelinge behandeling van het verzoek plaats gevonden. Verschenen zijn de werknemer, bijgestaan door mr. T.Y. Tsang en [naam01] . Namens de werkgever is verschenen dhr. [naam02] met zijn ouders, bijgestaan door mr. N. Gustings. Van het verhandelde ter zitting zijn door de griffier aantekeningen gemaakt die zich in het procesdossier bevinden.
1.3.
Vervolgens is de uitspraak bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
De werkgever is een onderneming die zich bezighoudt met de exploitatie van een Indonesisch-Maleisisch restaurant.
2.2.
De werknemer, geboren op [geboortedag01] 1988, is op 1 maart 2020 op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd in dienst getreden bij de werkgever. De arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd is eenmaal met de duur van één jaar verlengd. De laatste functie die de werknemer vervulde, is die van kok, met een salaris van € 1.810,- per maand.
2.3.
Op 26 april 2022 is de werknemer door de werkgever op staande voet ontslagen. Het ontslag is diezelfde dag per brief aan de werknemer bevestigd. In de ontslagbrief staat, voor zover relevant, het volgende vermeld:
“(…)
Geachte [verzoeker01] ,
Hierbij bevestig ik dat de arbeidsovereenkomst per direct beëindigd. Wegens diefstal van geld en goederen is ons vertrouwen zodanig beschadigd.”

3.Het verzoek

3.1.
De werknemer legt zich neer bij het gegeven ontslag, maar heeft een verzoek gedaan om ten laste van de werkgever een billijke vergoeding toe te kennen, op grond van artikel 7:681 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Volgens de werknemer moet een billijke vergoeding worden toegekend, omdat geen sprake is van een dringende reden voor ontslag op staande voet, en het ontslag dus in strijd is met artikel 7:671 BW. Verder verzoekt de werknemer veroordeling van de werkgever om aan de werknemer te voldoen het achterstallige salaris, het vakantiegeld en uitbetaling van de niet genoten vakantiedagen.
3.2.
Aan dit verzoek legt de werknemer, samengevat, ten grondslag dat hij zich niet kan vinden in de door de werkgever aangevoerde ontslagreden. Zo betwist de werknemer dat hij ooit vlees of ander voedsel van de werkgever heeft gestolen. Het vlees is altijd in overleg met de werkgever besteld waarna het meteen werd bereid. De werknemer heeft weleens een paar gebakken bananen meegenomen, maar dat is vooraf met collega’s besproken. Verder heeft de werknemer erkend dat hij geld uit de fooienpot van de werkgever heeft genomen. Dat was echter gebruikelijk binnen het restaurant en het ging om een bedrag van € 4,50, aldus de werknemer.

4.Het verweer en het zelfstandig verzoek

4.1.
De werkgever verweert zich tegen het verzoek en stelt, samengevat, dat er wel degelijk een dringende reden was voor het ontslag op staande voet van de werknemer. Zo is uit camerabeelden gebleken dat de werknemer zonder toestemming van de werkgever op meerdere momenten geld heeft gepakt uit de fooienpot. De werknemer heeft zich dus schuldig gemaakt aan diefstal. Verder is gebleken dat de werknemer zonder toestemming van de werkgever voedsel afkomstig uit het restaurant kosteloos heeft weggegeven aan een derde. Tot slot heeft de werkgever geconstateerd dat de werknemer in het eerste kwartaal van 2022 onverklaarbaar grote hoeveelheden vlees heeft laten bestellen voor het restaurant, terwijl de omzetcijfers van de werkgever in die periode niet zijn gestegen. Toen de werkgever het bestellen van het vlees zelf ging uitvoeren bleek dat er veel minder vlees besteld hoefde te worden. Hieruit blijkt overduidelijk dat de werknemer bewust te veel vlees bestelde om dit vervolgens wederrechtelijk mee te nemen dan wel zelf te verkopen. Gelet op het voorgaande was er een dringende reden voor het ontslag op staande voet van de werknemer. De werknemer komt geen transitievergoeding toe aangezien sprake is van ernstige verwijtbaarheid. De werkgever komt een gefixeerde schadevergoeding toe en vordert daarnaast een schadevergoeding voor het gestolen fooiengeld en het gestolen/verduisterde, althans doorverkochte vlees. Deze bedragen dienen te worden verrekend met de loonvordering van de werknemer. De werkgever heeft erkend aan de werknemer nog een totaalbedrag van € 8.112,58 verschuldigd te zijn aan achterstallig loon, openstaande vakantiedagen en vakantiegeld.
4.2.
De werkgever verzoekt de kantonrechter bij tegenverzoek om haar een gefixeerde schadevergoeding toe te kennen, nu er sprake was van een dringende reden voor het ontslag. Daarnaast is de werknemer gehouden om aan de werkgever een schadevergoeding te voldoen voor het vlees dat hij wederrechtelijk heeft meegenomen. Deze posten dienen te worden verrekend met de loonvordering van de werknemer.

5.De beoordeling

Niet betaald loon en de eindafrekening
5.1.
Tussen partijen is niet (langer) in geschil dat de werkgever aan werknemer een totaalbedrag van € 8.112,58 verschuldigd is aan achterstallig loon, vakantiegeld en niet-genoten vakantiedagen. Dit bedrag is naar het oordeel van de kantonrechter dan ook toewijsbaar.
Het ontslag op staande voet / Billijke vergoeding
5.2.
Beoordeeld dient te worden of aan de werknemer een billijke vergoeding toekomt. Op grond van artikel 7:681 Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kantonrechter op verzoek van de werknemer aan hem ten laste van de werkgever een billijke vergoeding toekennen indien de werkgever heeft opgezegd in strijd met artikel 7:671 BW. In artikel 7:671 lid 1 sub c (jo. artikel 7:677 lid 1) BW is – kort gezegd – bepaald dat de werkgever de arbeidsovereenkomst met onmiddellijke ingang kan opzeggen vanwege een dringende reden. De werkgever meent dat er sprake is van een dringende reden en heeft aangevoerd dat de werknemer meerdere malen geld uit de fooienpot heeft gestolen en dat de werknemer daarnaast voedsel van de werkgever kosteloos aan derden heeft gegeven. Dat er meermaals geld zou zijn gepakt wordt door de werknemer betwist. De werknemer heeft erkend geld uit de fooienpot te hebben gehaald zonder dat hij daarvoor toestemming van de werkgever had. Volgens de werknemer ging dit slechts om een bedrag van € 4,50. Naar het oordeel van de kantonrechter vormt het wederrechtelijk wegnemen van geld uit de fooienpot, ook al zou dit slechts één keer zijn gebeurd, voldoende dringende reden voor het gegeven ontslag op staande voet. Anders dan de werknemer heeft gesteld, is van toestemming of gebruik om geld uit de fooienpot weg te nemen, niet gebleken. Daar komt nog bij dat de werkgever getuigenverklaringen en screenshots van camerabeelden heeft overgelegd waaruit is gebleken dat de werknemer met enige regelmaat gebakken bananen heeft uitgedeeld aan derden. De werknemer heeft gesteld dat hij dit altijd in overleg met collega’s heeft gedaan, maar dit is nergens uit gebleken.
5.3.
Het wegnemen van € 4,50 uit de fooienpot én het zonder toestemming weggeven van voedsel aan derden vormt naar het oordeel van de kantonrechter tezamen, maar ook afzonderlijk, een dringende reden voor het ontslag op staande voet. Het gegeven ontslag op staande voet houdt om die reden stand. De gevorderde billijke vergoeding is dan ook niet toewijsbaar.
Gefixeerde schadevergoeding
5.4.
Ingevolge artikel 7:677 lid 2 BW is de partij die door opzet of schuld aan de wederpartij een dringende reden heeft gegeven om de arbeidsovereenkomst onverwijld op te zeggen, aan de wederpartij een vergoeding (de gefixeerde schadevergoeding) verschuldigd, indien de wederpartij van die bevoegdheid gebruik heeft gemaakt.
5.5.
Dat de werknemer de werkgever een dringende reden tot ontslag op staande voet heeft gegeven is vast komen te staan. Door de werkgever is onweersproken gesteld dat de dringende reden voor het ontslag door opzet dan wel door schuld van de werknemer is gegeven. Dit blijkt volgens de werkgever met name uit het gegeven dat de werknemer geld heeft gestolen en voedsel heeft weggegeven. Door de werknemer zijn geen feiten of omstandigheden aangevoerd waaruit blijkt dat er in het onderhavige geval geen sprake is van opzet of schuld aan zijn zijde. Aldus is vast komen te staan dat er sprake is van een dringende reden die door opzet of schuld van de werknemer is ontstaan. De werkgever komt dan ook een gefixeerde schadevergoeding toe.
5.6.
De hoogte van de gefixeerde schadevergoeding wordt vastgesteld aan de hand van artikel 7:677 lid 3 BW. Uitgangspunt daarbij is dat de gefixeerde schadevergoeding gelijk is aan het bedrag van het in geld vastgestelde loon over de termijn dat de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging had behoren voort te duren. Die termijn dient in de onderhavige situatie als volgt te worden bepaald. Het ontslag op staande voet is op 26 april 2022 gegeven. Dit betekent dat de werknemer, in het geval hij zelf had opgezegd, met inachtneming van een opzegtermijn van één maand had moeten opzeggen tegen het einde van de maand, in dit geval tot en met 31 mei 2022. In aansluiting op de berekening door de werkgever stelt de kantonrechter de gefixeerde schadevergoeding over de termijn van 27 april 2022 tot en met 31 mei 2022 vast op een bedrag van € 2.381,21 bruto.
Transitievergoeding
5.7.
De werkgever heeft verweer gevoerd tegen de eventuele verschuldigdheid van een transitievergoeding. De werknemer heeft echter niet om een transitievergoeding verzocht. Daarom behoeft de transitievergoeding geen nadere beoordeling.
Afschrijving van € 5.000,-?
5.8.
De werknemer vordert betaling van € 5.000,- en heeft in dat kader gesteld dat de werkgever toegang had tot de rekening van de werknemer en dit bedrag heeft opgenomen. De vordering van de werknemer wordt door de werkgever betwist. In dat kader heeft de werkgever onweersproken aangevoerd dat zij op enig moment een bedrag van € 5.000,- aan de werknemer heeft geleend zodat de werknemer andere leningen kon aflossen. In verband met de aflossing van deze lening heeft de werknemer vervolgens een bedrag van € 5.000,- overgemaakt aan de werkgever. Gelet op de gemotiveerde betwisting door de werkgever lag het op de weg van de werknemer om zijn vordering nader te onderbouwen. Dat heeft de werknemer echter nagelaten, nu door hem immers geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn aangevoerd. De vordering ter hoogte van € 5.000,- is om die reden niet toewijsbaar.
Gestolen geld?
5.9.
Door de werkgever wordt een totaalbedrag van € 9.963,67 bruto gevorderd aan schadevergoeding. De werkgever heeft gesteld dat de werknemer in totaal voor € 500,- uit de fooienpot en de kassa zou hebben gestolen. De werknemer betwist de stelling van de werkgever en heeft slechts erkend dat hij een bedrag van € 4,50 zou hebben weggenomen. Gelet op de gemotiveerde betwisting door de werknemer lag het op de weg van de werkgever om haar stelling nader te onderbouwen. Dit heeft de werkgever niet gedaan. Op de door de werkgever overgelegde camerabeelden is weliswaar te zien dat de werknemer de fooienpot vaker in zijn handen heeft gehad, maar niet is gebleken dat de werknemer meer dan (de door werknemer erkende) € 4,50 heeft ontvreemd. Evenmin is gebleken dat de werknemer geld uit de kassa zou hebben weggenomen. Dit heeft gevolg dat de schadevergoeding in verband met het ontvreemden van geld slechts tot een bedrag van
€ 4,50 toewijsbaar is.
Gestolen vlees?
5.10.
Ten aanzien van de gevorderde schadevergoeding in verband met het bestelde vlees overweegt de kantonrechter als volgt. De werkgever heeft aangevoerd dat de werknemer in het eerste kwartaal van 2022 stelselmatig grote bestellingen voor de inkoop van vlees heeft gedaan. Uit de vergelijking tussen de inkoopcijfers en de omzetcijfers over dat kwartaal blijkt volgens de werkgever dat er een onverklaarbaar groot verschil is. De grote hoeveelheden besteld vlees staan niet in redelijke verhouding tot de omzetcijfers. Dit onverklaarbare verschil, zo stelt de werkgever, is ontstaan doordat de werknemer het vlees voor eigen gebruik heeft weggenomen dan wel aan derden heeft verkocht of weggegeven. De werknemer betwist dat hij, afgezien van enkele gebakken bananen, grote hoeveelheden voedsel van de werkgever heeft ontvreemd. Uit de enkele vergelijking tussen de hoge inkoopcijfers en de omzetcijfers volgt volgens de werknemer niet dat hij het vlees zou hebben ontvreemd.
5.11.
Op grond van de door de werkgever onderbouwde stelling kan de kantonrechter, gelet op de gemotiveerde betwisting daarvan door de werknemer, thans niet vaststellen of de werknemer daadwerkelijk vlees heeft weggenomen van de werkgever. Omdat de werknemer betwist vlees te hebben weggenomen is het aan de werkgever om haar stelling met voldoende feiten en omstandigheden te onderbouwen en zo nodig te bewijzen. De werkgever beroept zich immers op het rechtsgevolg – vergoeding van de door haar geleden schade – van die stelling. Omdat de werkgever uitdrukkelijk heeft aangeboden om haar stelling op dit punt te bewijzen, onder meer door het horen van getuigen (waaronder “afnemers” van het door de werknemer aangeboden vlees) die haar stelling kunnen bevestigen, zal zij daartoe in de gelegenheid worden gesteld. Daarnaast wordt de werkgever in de gelegenheid gesteld om het door haar gestelde schadebedrag van € 7.082,46 te onderbouwen. Thans zijn immers geen stukken overgelegd waaruit de juistheid van dit schadebedrag is gebleken. In afwachting van de bewijsopdracht zal de kantonrechter iedere verdere beslissing aanhouden.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
laat de werkgever toe tot het bewijs van haar stelling dat de werknemer vlees van de werkgever heeft weggenomen en/of aan derden heeft gegeven dan wel verkocht;
6.2.
laat de werkgever toe tot het onderbouwen van de schade die zij stelt te hebben geleden als gevolg van het onder 6.1 genoemde handelen van de werknemer;
6.3.
stelt de werkgever in de gelegenheid om zich uiterlijk
24 november 2022bij akte uit te laten over of zij het door haar aangeboden (getuigen)bewijs wenst te leveren, dan wel dat zij daarvan om haar moverende redenen wenst af te zien, en dienst zij dat wenst, dit te doen door het voorbrengen van getuigen, onder opgave van de namen en woonplaatsen van de voor te brengen getuigen alsmede de verhinderdata van alle betrokkenen in de maanden december 2022, januari 2022, februari 2022 en maart 2022, zodat alsdan een datum voor het getuigenverhoor kan worden bepaald;
6.4.
bepaalt dat, indien de werkgever het bewijs door middel van getuigen wil leveren, het getuigenverhoor zal plaatsvinden op de terechtzitting van mr. O. van der Burg op een nader te bepalen dag en tijdstip in het Paleis van Justitie te Den Haag aan de Prins Clauslaan 60;
6.5.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gewezen door mr. O. van der Burg, kantonrechter, en op 1 november 2022 in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter