ECLI:NL:RBDHA:2022:1170

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 januari 2022
Publicatiedatum
17 februari 2022
Zaaknummer
C-09-623554-KG ZA 22-16
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot wedertewerkstelling in kort geding tegen gemeente Krimpenerwaard

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter op 17 januari 2022 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiser] en de gemeente Krimpenerwaard. [eiser] was in dienst bij de gemeente en was op 2 december 2021 door de gemeente geschorst. De gemeente had verzocht om ontbinding van de arbeidsovereenkomst, maar [eiser] vorderde wedertewerkstelling. De voorzieningenrechter oordeelde dat de schorsing van [eiser] niet gerechtvaardigd was. De gemeente had onvoldoende zwaarwegende gronden om [eiser] de mogelijkheid te ontnemen om zijn werk te verrichten. De voorzieningenrechter benadrukte dat een goed werkgever de werknemer de kans moet geven om de overeengekomen arbeid te verrichten, tenzij er een redelijke grond is om dit te weigeren. De gemeente had gesteld dat er problemen waren met de terugkeer van [eiser] op de werkvloer, maar de voorzieningenrechter vond dat deze problemen niet voldoende onderbouwd waren. De vordering van [eiser] tot wedertewerkstelling werd toegewezen, met de kanttekening dat hij zich moest conformeren aan aanwijzingen van de gemeente. De gemeente werd veroordeeld om [eiser] binnen 48 uur na betekening van de uitspraak weder te werk te stellen, op straffe van een dwangsom. Tevens werd de gemeente veroordeeld in de proceskosten van [eiser].

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team Handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/623554 / KG ZA 22/16
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak in kort geding ter zitting van 17 januari 2022
in de zaak van
[eiser]te [plaats] ,
eiser,
advocaat mr. W. van der Meer de Walcheren te Utrecht,
tegen:
gemeente Krimpenerwaardte Stolwijk,
gedaagde,
advocaat mr. G.G.E.A. Frederix-Gianotten te Den Haag.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘ [eiser] ’ en ‘de gemeente’.
Aanwezig is mr. H.J. Vetter, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. H.A. van Dijk-Verheij, griffier.
Tevens zijn aanwezig [eiser] , vergezeld van mr. Van der Meer de Walcheren, en de heer [A] en mevrouw [B] namens de gemeente, vergezeld van mr. Frederix-Gianotten.
Nadat partijen hun standpunten hebben toegelicht, over en weer hebben gereageerd op de standpunten van de wederpartij en vragen van de voorzieningenrechter hebben beantwoord, heeft de voorzieningenrechter de zitting voor korte tijd geschorst. Na hervatting van de zitting heeft de voorzieningenrechter met toepassing van artikel 30p van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) mondeling uitspraak gedaan. Deze luidt als volgt.

1.De gronden van de beslissing

1.1.
[eiser] is in dienst bij de gemeente. Sinds enige tijd worden de werkzaamheden van [eiser] gemonitord door een andere medewerker van de gemeente, de [de medewerker] . Op 11 oktober 2021 heeft een assessment plaatsgevonden. In het rapport daarvan zijn competenties benoemd van [eiser] die minder ontwikkeld zijn.
1.2.
Op 2 december 2021 heeft de heer [A] van de gemeente [eiser] opgedragen zijn werk neer te leggen en is aan hem buitengewoon verlof verleend. Nadat [eiser] te kennen had gegeven dat hij geen behoefte had aan buitengewoon verlof, heeft de gemeente [eiser] op 8 december 2021 bericht dat hij wordt geschorst. Bij verzoekschrift van 7 januari 2022 heeft de gemeente de kantonrechter van deze rechtbank verzocht de arbeidsovereenkomst met [eiser] te ontbinden.
1.3.
[eiser] vordert in deze procedure, zakelijk weergegeven, wedertewerkstelling, binnen 12 uur en zonder enige beperking. De gemeente voert verweer tegen het gevorderde.
1.4.
Het gevorderde is gedeeltelijk toewijsbaar. Daartoe is het volgende redengevend.
1.5.
Het gaat in deze zaak over de vraag of de schorsing van [eiser] , vooruitlopend op de uitkomst van de ontbindingsprocedure bij de kantonrechter, toelaatbaar is. De voorzieningenrechter stelt voorop dat hij alleen oordeelt over de schorsing en of daar voldoende grond voor bestaat. Hoe kansrijk het verzoek van de gemeente is tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst van [eiser] , blijft bij deze beoordeling buiten beschouwing. De gemeente heeft naar een uitspraak verwezen waarbij wel vooruit is gelopen op de kans van slagen van een ontbindingsverzoek, maar dat is kennelijk gebeurd in de bijzondere omstandigheden van dat geval.
1.6.
Van een goed werkgever mag verwacht worden dat hij de werknemer de mogelijkheid biedt de overeengekomen arbeid te verrichten, tenzij er een redelijke en voldoende zwaarwegende grond is om de werknemer die mogelijkheid te onthouden. Daarbij moet acht worden geslagen op de aard van de dienstbetrekking en de overeengekomen arbeid en op de overige bijzondere omstandigheden van het geval.
1.7.
Een kortgedingrechter kijkt naar de grote lijnen en de rode draad in dit geschil is de discussie of [eiser] wel of niet voldoende functioneert en welke verbeteringen nodig zijn om hem op het niveau te brengen dat de gemeente wenst. Daarbij lijkt vooral de output van belang, die op basis van het werktempo tot stand komt. [eiser] is niet altijd van de noodzaak van verbeteringen overtuigd geweest en heeft daar in ieder geval een tijd lang een andere visie op gehad. Dat is er kennelijk de reden van geweest dat de gemeente niet meer verder wil met [eiser] .
1.8.
De gemeente heeft gesteld dat afspraken tussen partijen bestonden op grond waarvan [eiser] zijn werkzaamheden zou neerleggen, maar de voorzieningenrechter stelt vast een zodanige afspraak op 2 december 2021 niet gold: [eiser] was op dat moment niet gehouden zijn werk neer te leggen. De gemeente heeft betoogd dat er – ook al was [eiser] niet op basis van een eerder gemaakte afspraak gehouden het werk neer te leggen – er voor de schorsing zwaarwegende (andere) gronden waren. Volgens de gemeente (i) wordt [eiser] intensief begeleid bij zijn werkzaamheden en kan die begeleiding niet of niet langer van de gemeente gevergd worden, (ii) ontbreekt bij de collega’s van de afdeling Ruimtelijke Ordening draagvlak voor een terugkeer van [eiser] naar de werkvloer en (iii) kunnen er brokken ontstaan als [eiser] zijn werk bij de afwikkeling van vergunningsaanvragen weer oppakt.
1.9.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat deze drie gronden, op zichzelf en gezamenlijk, onvoldoende zwaarwegend zijn om de schorsing te rechtvaardigen. De voorzieningenrechter heeft niet de overtuiging gekregen dat de begeleiding van [eiser] door de [de medewerker] méér inhoudt dan monitoren/inventariseren, de vinger aan de pols houden en waar nodig enigszins bij te sturen. Die begeleiding is niet dusdanig intensief dat van de gemeente niet gevergd kan worden dat zij dat voorlopig voortzet. Over het draagvlak onder collega’s voor een terugkeer van [eiser] op de werkvloer verschillen partijen van mening en de voorzieningenrechter kan dan ook niet zonder meer uitgaan van het standpunt van de gemeente dat directe collega’s van [eiser] zich tegen een terugkeer verzetten. [eiser] heeft juist aangevoerd dat hij – in vertrouwen – steunbetuigingen van collega’s ontvangt. De voorzieningenrechter weegt hierbij mee dat thuiswerken ook bij de gemeente de norm is geworden. De gemeente heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat mogelijke problemen in de onderlinge verhoudingen juist door het thuiswerken complexer zijn geworden. Voor wat betreft mogelijke “ongelukken” die zich bij voortzetting van de werkzaamheden door [eiser] kunnen voordoen, geldt het volgende. Uit het dossier blijkt dat er in het verleden bij tijd en wijle discussie is geweest over doorlooptijden en dat [eiser] daarbij steken heeft laten vallen. De voorzieningenrechter heeft echter niet de indruk gekregen dat er sprake is van een fundamenteel probleem en te minder dat sprake is van een probleem dat met de monitoring van [de medewerker] , die in de gaten houdt wat [eiser] onder handen heeft, niet onder controle te houden is.
1.10.
De conclusie is dat een situatie waarin van de werkgever naar maatstaven van goed werkgeverschap niet verlangd kan worden dat deze de werknemer in staat stelt werk te verrichten, zich hier niet voordoet. De vordering komt dus voor toewijzing in aanmerking. Daarbij geldt de kanttekening dat [eiser] zich zal moeten conformeren aan aanwijzingen van de gemeente, in het traject met [de medewerker] of een ander, en daaraan strikt opvolging zal moeten geven. Om die reden zullen de woorden “zonder enige beperking”, zoals geformuleerd in het petitum, niet worden overgenomen in het dictum. De gemeente moet in staat worden gesteld om het traject voort te zetten waarbij de werkzaamheden van [eiser] worden gemonitord. Ook is van belang dat “de gebruikelijke wijze” van het uitvoeren van de werkzaamheden in de huidige omstandigheden betekent dat het werk overwegend vanuit huis zal worden verricht. Daarnaast zal de gemeente [eiser] niet binnen 12 uur, zoals gevorderd, maar binnen een termijn van 48 uur na de betekening van deze uitspraak weder te werk moeten stellen, zodat de gemeente de gelegenheid heeft de terugkeer van [eiser] naar het werk goed te begeleiden en collega’s hierover te informeren.
1.11.
Omdat de gemeente niet heeft verklaard een eventuele veroordeling hoe dan ook te zullen naleven, ziet de voorzieningenrechter aanleiding een dwangsom op te leggen. Die dwangsom zal, ten opzichte van de gevorderde dwangsom, worden gematigd en gemaximeerd.
1.12.
De gemeente zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding. Voor veroordeling in de nakosten bestaat geen grond, nu de kostenveroordeling ook voor deze nakosten een executoriale titel oplevert (vgl. HR 19 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL1116, NJ 2011/237).

2.De beslissing

De voorzieningenrechter:
2.1.
veroordeelt de gemeente om [eiser] binnen 48 uur na de betekening van deze uitspraak in de gelegenheid te stellen de bedongen arbeid op de gebruikelijke en overeengekomen wijze te verrichten, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,-- voor iedere dag of gedeelte van een dag dat de gemeente met de nakoming in gebreke blijft, met een maximum van € 25.000,--;
2.2.
veroordeelt de gemeente in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van [eiser] begroot op € 1.433,33, waarvan € 1.016,-- aan salaris advocaat, € 314,-- aan griffierecht en € 103,33 aan dagvaardingskosten;
2.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
2.4.
wijst af het meer of anders gevorderde.
WAARVAN PROCES-VERBAAL,
…………………………………. …………………………………
mr. H.A. van Dijk-Verheij mr. H.J. Vetter