ECLI:NL:RBDHA:2022:1166

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 februari 2022
Publicatiedatum
17 februari 2022
Zaaknummer
NL21.9370
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van asielaanvraag wegens vertrek zonder bekend adres

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 februari 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de asielaanvraag van eiser. Eiser had op 9 juni 2021 een opvolgende asielaanvraag ingediend, welke door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen als kennelijk ongegrond. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 3 februari 2022 zijn partijen, ondanks een bericht van verhindering, niet verschenen. De rechtbank heeft na de behandeling van de zaak ter zitting onmiddellijk uitspraak gedaan.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser op 24 augustus 2021 met onbekende bestemming is vertrokken en sindsdien geen contact meer heeft gehad met zijn gemachtigde. De gemachtigde heeft dit bevestigd in een brief aan de rechtbank. Gezien de vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, wordt in dergelijke situaties aangenomen dat eiser geen prijs meer stelt op de door hem aanvankelijk gezochte bescherming in Nederland. Hierdoor heeft eiser geen belang meer bij de beoordeling van zijn beroep.

De rechtbank heeft daarom het beroep niet-ontvankelijk verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.9370
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiser

v-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. T. Thissen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: F. van de Kamp).

ProcesverloopBij besluit van 9 juni 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de opvolgende asielaanvraag van eiser afgewezen als kennelijk ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL21.9371, op 3 februari 2022 op zitting behandeld. Partijen zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk ter zitting uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.

Overwegingen

1. Bij brief van 1 februari 2022 heeft de gemachtigde van eiser aan de rechtbank meegedeeld dat hij van het COA heeft vernomen dat eiser sinds 24 augustus 2021 met onbekende bestemming is vertrokken en dat hij sindsdien ook geen contact meer heeft met zijn cliënt. Desgevraagd heeft verweerder op 2 februari 2022 schriftelijk bevestigd dat eiser op 24 augustus 2021 met onbekende bestemming is vertrokken.
2. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State [1] dient in een dergelijke situatie ervan uit te worden gegaan dat eiser geen prijs meer stelt op de door hem aanvankelijk gezochte bescherming in Nederland. Eiser heeft daarom geen belang meer bij de beoordeling van zijn beroep.
3. Het beroep is niet-ontvankelijk. Het verzoek om en voorlopige voorziening wordt afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 3 februari 2022 door mr. W. Anker, rechter, in aanwezigheid van mr.A.E. Paulus, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
Dit proces-verbaal is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.uitspraak van 22 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:579