In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 februari 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de asielaanvraag van eiser. Eiser had op 9 juni 2021 een opvolgende asielaanvraag ingediend, welke door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen als kennelijk ongegrond. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 3 februari 2022 zijn partijen, ondanks een bericht van verhindering, niet verschenen. De rechtbank heeft na de behandeling van de zaak ter zitting onmiddellijk uitspraak gedaan.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser op 24 augustus 2021 met onbekende bestemming is vertrokken en sindsdien geen contact meer heeft gehad met zijn gemachtigde. De gemachtigde heeft dit bevestigd in een brief aan de rechtbank. Gezien de vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, wordt in dergelijke situaties aangenomen dat eiser geen prijs meer stelt op de door hem aanvankelijk gezochte bescherming in Nederland. Hierdoor heeft eiser geen belang meer bij de beoordeling van zijn beroep.
De rechtbank heeft daarom het beroep niet-ontvankelijk verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.