In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 november 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, een Somalische nationaliteit hebbende man, heeft op 29 november 2021 asiel aangevraagd in Nederland. Hij heeft zijn aanvraag gebaseerd op bedreigingen door een groep genaamd [naam 2], die hem gedurende drie maanden heeft lastiggevallen. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de asielaanvraag echter afgewezen, omdat de rechtbank de gestelde bedreigingen niet geloofwaardig achtte. Eiser heeft beroep ingesteld tegen deze afwijzing. Tijdens de zitting op 20 oktober 2022 heeft eiser verklaard dat hij bang was voor [naam 2] en dat hij om die reden uit Somalië is gevlucht. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat eiser onvoldoende bewijs heeft geleverd om zijn relaas te onderbouwen. De rechtbank vond het opmerkelijk dat eiser niet met zijn collega's over de bedreigingen had gesproken en dat hij na het uitschakelen van zijn telefoon niet meer door [naam 2] werd benaderd. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris terecht had geoordeeld dat eiser niet in aanmerking kwam voor een verblijfsvergunning asiel. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. Eiser kan binnen vier weken na bekendmaking van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.