ECLI:NL:RBDHA:2022:11639

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 november 2022
Publicatiedatum
8 november 2022
Zaaknummer
NL22.13495
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag Somaliër op grond van geloofwaardigheidsbeoordeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 november 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, een Somalische nationaliteit hebbende man, heeft op 29 november 2021 asiel aangevraagd in Nederland. Hij heeft zijn aanvraag gebaseerd op bedreigingen door een groep genaamd [naam 2], die hem gedurende drie maanden heeft lastiggevallen. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de asielaanvraag echter afgewezen, omdat de rechtbank de gestelde bedreigingen niet geloofwaardig achtte. Eiser heeft beroep ingesteld tegen deze afwijzing. Tijdens de zitting op 20 oktober 2022 heeft eiser verklaard dat hij bang was voor [naam 2] en dat hij om die reden uit Somalië is gevlucht. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat eiser onvoldoende bewijs heeft geleverd om zijn relaas te onderbouwen. De rechtbank vond het opmerkelijk dat eiser niet met zijn collega's over de bedreigingen had gesproken en dat hij na het uitschakelen van zijn telefoon niet meer door [naam 2] werd benaderd. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris terecht had geoordeeld dat eiser niet in aanmerking kwam voor een verblijfsvergunning asiel. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. Eiser kan binnen vier weken na bekendmaking van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.13495

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam 1], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. J.C.A. Koen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J. van Raak).

ProcesverloopBij besluit van 20 juni 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft op 12 oktober 2022 een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 20 oktober 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen A. Abdirahman. Verweerder heeft zich via een beeldverbinding laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, die op voorhand eveneens zijn standpunt schriftelijk had kenbaar gemaakt.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Somalische nationaliteit te hebben. Eiser heeft op 29 november 2021 asiel aangevraagd in Nederland.
2. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij is benaderd door [naam 2]. Eiser is over een periode van drie maanden veelvuldig gebeld door hen. Nadat eiser niet voldeed aan de opdracht van [naam 2] om zich te melden, hebben zij eiser bedreigd met de dood. Dit was voor eiser reden om te vluchten uit Somalië.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de asielaanvraag van eiser afgewezen als ongegrond. [1] Verweerder acht de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser geloofwaardig. Verweerder heeft de gestelde bedreigingen van eiser door [naam 2] niet geloofwaardig gevonden. Hij is er volgens verweerder niet in geslaagd om zijn relaas met zijn verklaringen aannemelijk te maken, omdat hij summier en oppervlakkig verklaart over de gestelde telefoontjes door [naam 2] en hun bedoelingen. Daarnaast vindt verweerder het opmerkelijk dat eiser zijn problemen niet op zijn werk heeft besproken en dat hij zijn collega’s niet heeft gewaarschuwd voor mogelijk gevaar. Dat de gestelde problemen van eiser passen in het beeld over Mogadishu zoals geschetst in het Algemeen Ambtsbericht over Somalië van december 2021 (hierna: het ambtsbericht) maakt niet dat eisers relaas geloofwaardig is. Verweerder acht het voorts vreemd dat eiser, nadat hij zijn telefoon heeft uitgezet, niet meer is lastiggevallen door [naam 2]. Ook na eisers vlucht uit Somalië is niet gebleken dat [naam 2] nog op zoek naar hem is. Verweerder komt daarom tot het oordeel dat eiser niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vw.
4. Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte zijn asielrelaas ongeloofwaardig heeft gevonden. Eiser weet niet waarom [naam 2] juist hem benaderde en hij was bang om [naam 2] hiernaar te vragen. Eiser meent dat dit punt van ondergeschikt belang is, evenals de wijze waarop [naam 2] aan zijn telefoonnummer is gekomen. Verweerder verwacht verder ten onrechte dat hij zijn collega’s zou vertellen over zijn problemen met [naam 2]. Ook werpt verweerder ten onrechte tegen dat [naam 2] geen contact heeft gezocht nadat hij was ondergedoken. Voorts heeft eiser na zijn vlucht enkel bij zijn familie geïnformeerd naar zijn gehandicapte zoontje omdat dat zijn enige prioriteit is. Eiser voert tot slot aan dat zijn problemen met [naam 2] passen in het beeld zoals geschetst wordt in het ambtsbericht [2] over de wijze waarop [naam 2] in Mogadishu mensen rekruteert. Verweerder had hem daarom het voordeel van de twijfel moeten geven, zoals volgt uit de uitspraak van de Afdeling [3] van 24 juni 2020. [4]
De rechtbank oordeelt als volgt.
5. Verweerder heeft niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht dat eiser is bedreigd door [naam 2]. Verweerder heeft er in dat verband op kunnen wijzen dat eiser summier verklaart over de inhoud van de gestelde telefoontjes en bedreigingen door [naam 2]. Zo verklaart eiser slechts dat [naam 2] hem opdroeg om naar een bepaalde plaats te komen, maar hij weet niet waarom [naam 2] juist hem benaderde en hoe zij aan zijn telefoonnummer zijn gekomen. Verweerder mocht van eiser verwachten dat hij daarover meer gedetailleerd kon vertellen omdat hij naar eigen zeggen drie maanden door hen is lastig gevallen. Daarnaast stelt eiser dat hij hulp ingeschakeld heeft van zijn buurman, en dat deze buurman contact met [naam 2] heeft opgenomen. Ook gelet daarop mocht verweerder van eiser verwachten dat hij meer zou kunnen verklaren over de gestelde intenties en bedreigingen van de zijde van [naam 2]. Eiser verklaart bovendien tegenstrijdig over deze intenties. In het nader gehoor verklaart hij dat hij niet weet waarom hij werd gebeld door [naam 2], terwijl eiser in het aanmeldgehoor verklaart dat zij hem benaderden om mee te doen met de gevechten.
6. Verweerder heeft voorts opmerkelijk kunnen vinden dat eiser de gestelde problemen met [naam 2] niet op zijn werk heeft besproken. Eiser werkte tenslotte al geruime tijd op dezelfde plek en volgens eiser zou [naam 2] het ook gemunt hebben op het restaurant waar eiser werkte. De beroepsgrond van eiser dat hij bang was en zijn collega’s niet goed kende betekent niet dat van hem niet verwacht mag worden dat hij hen op de hoogte zou stellen van mogelijk gevaar.
7. Verweerder heeft zich voorts niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij te vrezen heeft voor [naam 2]. Verweerder heeft het opmerkelijk kunnen vinden dat eiser niet meer door [naam 2] is benaderd nadat hij zijn telefoon had uitgezet. Anders dan eiser in beroep stelt, is eiser voor zijn vertrek niet ondergedoken, maar verbleef hij thuis en heeft hij nog gewerkt. Gelet op de duur en de aard van de gestelde bedreigingen valt niet in te zien dat [naam 2] geen interesse meer in eiser zou hebben nadat hij zijn telefoon had uitgezet. Bovendien wist [naam 2] volgens eiser waar hij werkzaam was en hebben zij eisers telefoonnummer kunnen achterhalen. Verweerder heeft het daarnaast opmerkelijk mogen achten dat eiser na zijn vlucht uit Somalië niet bij zijn familie heeft geïnformeerd of zij nog van [naam 2] hadden vernomen. Eisers stelling dat zijn gehandicapte zoon die in Somalië verblijft, zijn eerste prioriteit is, maakt niet dat eiser niet ook naar [naam 2] had kunnen informeren. De beroepsgrond van eiser dat zijn familie hem wel zou vertellen indien [naam 2] naar hem op zoek zou zijn, maakt eens te meer dat niet aannemelijk is geworden dat eiser bij terugkeer naar Somalië te vrezen heeft voor [naam 2].
8. Verweerder heeft zich tot slot terecht op het standpunt gesteld dat het enkele feit verweerder geloofwaardig acht dat eiser afkomstig is uit Mogadishu en dat zijn asielrelaas in het beeld past dat door het ambtsbericht over Somalië wordt geschetst, niet maakt dat zijn asielrelaas geloofwaardig is. Zoals hiervoor overwogen heeft eiser met zijn eigen verklaringen de gestelde problemen met [naam 2] niet aannemelijk gemaakt. Daarom leidt dit ook niet tot het oordeel dat verweerder aan eiser het voordeel van de twijfel had moeten geven. Aan die afweging wordt immers niet toegekomen. Eisers beroep op de uitspraak van de Afdeling van 24 juni 2020 slaagt daarom eveneens niet.
9. De aanvraag is terecht afgewezen als ongegrond. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr.S.D.C.J. Verheezen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
2.Bladzijde 15, 19,35 e.v.
3.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.