Overwegingen
1. Eiseres heeft de Syrische nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1983.
2. Op 15 november 2017 is door de Nederlandse vertegenwoordiging te Beiroet een machtiging tot voorlopig verblijf afgegeven.
Eiseres is bij besluit van 15 februari 2018 ambtshalve in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, tweede lid, onder b, Vw. Haar kinderen, [naam] en [naam] , kregen ook een (nareis) vergunning op grond van artikel 29, tweede lid, onder a, Vw. Bij besluit van 12 september 2019 zijn deze vergunningen ingetrokken met terugwerkende kracht tot 17 oktober 2018 op grond artikel 32, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vw. Hieraan ligt ten grondslag dat uit de BRP-gegevens van eiseres is gebleken dat zij en haar twee minderjarige kinderen zijn uitgeschreven per 17 oktober 2018. Eiseres heeft tegen deze intrekking geen rechtsmiddelen aangewend, naar haar zeggen omdat deze beschikking haar nimmer heeft bereikt.
3. Eiseres heeft Nederland verlaten en is op 25 november 2020 teruggekeerd. Bij aankomst op luchthaven Schiphol is haar medegedeeld dat de op 15 februari 2018 verleende vergunning was ingetrokken. Daarop heeft eiseres mede namens haar minderjarig kind [naam] asiel aangevraagd in Nederland.
4. Eiseres heeft aan haar asielaanvraag ten grondslag gelegd dat zij in augustus 2018 haar zus in Libanon is gaan bezoeken. Toen zij daar was kreeg zij het bericht dat haar moeder in Syrië ernstig ziek was en in het ziekenhuis was opgenomen. Eiseres is toen, terwijl zij 5 maanden zwanger was, naar haar moeder toegegaan. De moeder van eiseres is vervolgens na ongeveer anderhalve maand in het ziekenhuis te zijn opgenomen overleden. Eiseres is vervolgens in Syrië bevallen. Daarna heeft eiseres haar been gebroken waardoor ze fysiek niet in te staat was om te reizen en dus niet in staat was om terug te keren naar Nederland. De reisbeperkingen die werden veroorzaakt door de coronapandemie liggen ook ten grondslag aan de omstandigheid dat eiseres niet eerder naar Nederland kon terugkeren. Daarnaast was het moeilijk om voldoende geld voor de terugreis bijeen te krijgen. Tot haar terugkeer naar Nederland verbleef eiseres in Syrië bij haar vader in Al Kotayfa, waar zij het oorlogsgeweld en de economische gevolgen hiervan van dichtbij meemaakte. Eiseres vreest bij terugkeer naar Syrië voor de oorlog die nog steeds gaande is.
5. Het asielrelaas van eiseres bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
- Identiteit, nationaliteit en herkomst;
- Algemene onveilige situatie Syrië.
6. Verweerder acht beide elementen geloofwaardig en heeft deze geloofwaardig geachte elementen verder getoetst. Daarbij stelt verweerder zich op het standpunt dat de relevante elementen niet zijn te herleiden tot één van de gronden van het Vluchtelingenverdrag en dat uit de verklaringen van eiseres daarom niet blijkt dat zij kan worden aangemerkt als vluchteling. Verweerder stelt zich verder op het standpunt dat eiseres ook niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij bij terugkeer een reëel risico loopt op ernstige schade. Verweerder concludeert dat eiseres geen internationale bescherming behoeft en heeft daarom de asielaanvraag afgewezen als ongegrond.
7. De rechtbank overweegt allereerst dat eiseres weliswaar in het bezit is gesteld van een verblijfsvergunning op reguliere gronden, maar belang heeft bij het verlenen van een asielvergunning gelet op de mogelijkheid van nareis van haar twee (jonge) kinderen die thans nog in Syrië verblijven. De rechtbank stelt daarom vast dat sprake is van procesbelang.
8. Eiseres heeft, zoals blijkt uit het hiervoor weergegeven procesverloop enige tijd rechtmatig in Nederland verbleven en is, na een verblijf in Libanon, teruggekeerd naar Syrië wat haar land van herkomst is.
Verweerder heeft in zijn landgebonden beleid ten aanzien van Syrië in paragraaf C7/33.4.4 onder meer het navolgende opgenomen:
(…)
3.4.4. Vreemdelingen die vanuit het buitenland terugkeren
De IND neemt aan dat een vreemdeling uit Syrië bij of na terugkeer vanuit het buitenland een reëel risico loopt op ernstige schade indien hij geen actieve aanhanger is van het regime. Op grond hiervan komt een vreemdeling uit Syrië die geen actieve aanhanger is van het regime in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw.
De IND kan van dit algemene uitgangspunt afwijken als uit individuele feiten en omstandigheden blijkt dat de vreemdeling bij of na terugkeer naar Syrië geen risico (meer) loopt op ernstige schade.
(…)
9. Verweerder baseert zijn besluit op dit beleid en stelt dat uit individuele feiten en omstandigheden blijkt dat eiseres geen risico op ernstige schade loopt indien zij dient terug te keren. Verweerder baseert deze risicotaxatie op het vertrek van eiseres uit Nederland en het recente verblijf van eiseres in Syrië. Verweerder heeft hierbij overwogen dat niet is gebleken dat eiseres gedurende dit verblijf in Syrië problemen heeft ondervonden.
10. Partijen verschillen van mening wie in deze situatie welke bewijslast draagt. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres een asielaanvraag heeft gedaan en dus haar vrees bij terugkeer aannemelijk moet maken en dat zij daarin niet is geslaagd. Verweerder laat daarbij niet alleen meewegen dat zij is teruggekeerd en tijdens haar recente verblijf in Syrië geen problemen heeft ondervonden, maar ook dat -kort gezegd- niet valt in te zien dat eiseres niet eerder is teruggekeerd naar Nederland. Verweerder heeft daarbij ook tegengeworpen dat eiseres geen documenten heeft overgelegd van het overlijden van haar moeder, de geboorte van haar kind en haar eigen medische problemen die haar verklaringen over deze gebeurtenissen adequaat onderbouwen. Verweerder werpt dit tegen omdat uit het “Thematisch Ambtsbericht Syrië Documenten 2019” volgt dat Syriërs in staat worden geacht om documenten te verkrijgen. Tevens valt volgens verweerder niet in te zien dat eiseres niet haar terugreis naar Nederland reeds bij vertrek uit Nederland had geregeld, omdat zij stelt dat zij slechts voor kortdurend verblijf naar haar zus in Libanon zou gaan.
11. Eiseres stelt zich op het standpunt dat verweerder bij de toepassing van dit beleid de bewijslast draagt hij kan afwijken van het algemene uitgangspunt dat -kort gezegd- Syrische terugkeerders geen beschermingswaardig risico op ernstige schade lopen. Eiseres stelt zich voorts op het standpunt dat zij niet in staat was eerder terug te keren naar Nederland en uit haar verklaringen bovendien blijkt dat zij wel problemen heeft ondervonden. Eiseres heeft verklaard over het geweld en over de erbarmelijke economische en humanitaire omstandigheden. Ter zitting heeft eiseres nader onderbouwd dat deze economische en humanitaire omstandigheden bovendien willens en wetens door de Syrische autoriteiten worden veroorzaakt. Eiseres heeft in dit kader verwezen naar de prejudiciële vragen die de rechtbank, deze zittingsplaats, op 22 februari 2022 aan het Hof heeft gesteld (ECLI:NL:RBDHA:2022:1329). De rechtbank heeft in deze uitspraak onder meer de vraag voorgelegd of “artikel 15 Kwalificatierichtlijn (…) aldus dient te worden uitgelegd dat humanitaire omstandigheden, die een (in)direct gevolg van handelen en/of nalaten van een actor van ernstige schade zijn, dienen te worden betrokken bij de beoordeling of een verzoeker behoefte aan subsidiaire bescherming heeft?”. 12. De rechtbank heeft partijen ter zitting de vraag voorgelegd of het beleid waarop verweerder zijn afwijzende beschikking heeft gebaseerd van toepassing is in de onderhavige situatie. Eiseres heeft weliswaar rechtmatig verblijf gehad in Nederland, is daarna teruggekeerd naar Syrië en vervolgens weer teruggekeerd naar Nederland. Het rechtmatige eerdere verblijf van eiseres was echter gebaseerd op een zogenoemde afgeleide asielvergunning. Aan haar man was internationale bescherming verleend en aan eiseres is een verblijfsvergunning verleend dat is afgeleid van die beschermingsstatus. Eiseres heeft bij haar eerste komst naar Nederland geen asielaanvraag gedaan. Dit betekent dat de beschermingsbehoefte van eiseres destijds niet is onderzocht en niet is beoordeeld. Aan eiseres is dus geen internationale bescherming verleend voordat zij is uitgereisd naar Libanon en vervolgens terugkeerde naar Syrië.
13. De onderhavige procedure heeft betrekking op een eerste asielaanvraag. Het bevreemdt de rechtbank, nu aan eiseres niet eerder bescherming is verleend, dat uit de terugkeer naar Syrië en het verblijf aldaar de aanname volgt dat eiseres thans geen bescherming behoeft.
14. Verweerder beoordeelt in de onderhavige procedure de eerste asielaanvraag van eiseres en onderzoekt dus voor de eerste keer of aan eiseres internationale bescherming moet worden verleend.
De rechtbank overweegt dat de situatie van eiseres in wezen niet verschilt van de situatie van andere Syriërs die eerst nu een eerste aanvraag om internationale bescherming doen. Het ligt dan, naar het oordeel van de rechtbank, voor de hand om het landenbeleid voor zover hierin een algemeen uitgangspunt is geformuleerd dat -iedere- “vreemdeling uit Syrië bij of na terugkeer vanuit het buitenland een reëel risico loopt op ernstige schade indien hij geen actieve aanhanger is van het regime” toe te passen op dezelfde wijze als dat geschiedt bij andere Syriërs die voor de eerste keer bescherming vragen. Het ligt dan eveneens voor de hand om eiseres, waarvan verweerder aanneemt dat zij geen actieve aanhanger is van het regime, in aanmerking te brengen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw.
15. Aan andere Syriërs die een eerste asielaanvraag doen wordt echter niet tegengeworpen dat zij, omdat zij Syrië eerst nu ontvluchten, geen bescherming behoeven omdat zij (kennelijk) niet eerder problemen hebben ondervonden.
In het landgebonden beleid van Syrië is, zoals hiervoor weergegeven, bepaald dat een vreemdeling uit Syrië die geen actieve aanhanger is van het regime in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw. Op grond van individuele feiten en omstandigheden kan dit uitgangspunt worden afgeweken. Verweerder leidt uit de omstandigheid dat eiseres, terwijl zij in Nederland rechtmatig verblijf had, voorafgaand aan haar eerste asielaanvraag in Syrië heeft verbleven af dat zij geen bescherming behoeft omdat zij in deze periode geen problemen zou hebben ondervonden. Verweerder heeft eiseres gehoord over haar verblijf in Syrië en beoordeelt deze individuele verklaringen, terwijl op grond van bovenstaand verblijf het algemene uitgangspunt is dat als eiseres geen actieve aanhanger is van het regime zij in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel. Verweerder maakt hiermee onderscheid tussen Syriërs die een eerste asielaanvraag doen en niet eerder in Nederland hebben verbleven en eiseres, die een eerste asielaanvraag doet terwijl zij eerder rechtmatig verblijf in Nederland heeft gehad.
16. De rechtbank heeft partijen de vraag voorgehouden of dit beleid onverkort van toepassing is indien dit eerdere verblijf geen grondslag heeft in een internationale beschermingsstatus. De rechtbank overweegt dat bovengenoemd beleid veeleer van toepassing zou moeten worden geacht in enkel die situatie dat eerder verblijf is gebaseerd op een onderzochte individuele beschermingsbehoefte en daarop verleende bescherming. De rechtbank leidt dit mede af uit de formulering van het beleid voor zover is opgenomen dat “de IND kan van dit algemene uitgangspunt afwijken als (…) geen risico (meer) loopt op ernstige schade”. De toevoeging van het woord “
meer” duidt er naar het oordeel van de rechtbank op dat van het algemene uitgangspunt van worden afgeweken in de situatie dat de vreemdeling eerder wel een risico heeft gelopen. Dit veronderstelt dat eerder is vastgesteld dat de vreemdeling bescherming behoeft en aan deze vreemdeling dus een verblijfsvergunning is verleend vanwege het risico bij terugkeer.
In een dergelijk geval is het betreffende beleid niet onredelijk. Immers, indien een vreemdeling bescherming vraagt en op grond van een individueel relaas dan wel de algemene situatie in het land van herkomst een status wordt verleend roept het vragen op indien de vreemdeling terugkeert naar die situatie waarvoor hij heeft gesteld te vrezen en kan dit ook leiden tot intrekking dan wel beëindiging van de internationale beschermingsstatus. Het komt de rechtbank voor dat de bevoegdheid om van het algemene uitgangspunt dat terugkeer naar Syrië een risico op ernstige schade oplevert dan met zich brengt dat nader onderzoek plaatsvindt naar individuele feiten en omstandigheden en in dat kader het verblijf na terugkeer uit Nederland en voor hernieuwde komst naar Nederland wordt beoordeeld. De rechtbank neemt aan dat dit dan eerst aan de orde komt indien een statushouder terugkeert naar Syrië, deze terugkeer leidt tot een intrekking van de status en vervolgens een opvolgend verzoek om internationale bescherming indient.
17. In het onderhavige geval heeft echter te gelden dat eiseres een eerste asielaanvraag doet en in Nederland nimmer internationale bescherming heeft gevraagd en verkregen. In die situatie wekt het bevreemding, gelet op het geldende landgebonden verblijf, dat verweerder tegenwerpt dat ze in het verblijf direct voorafgaand aan haar inreis in Nederland geen problemen zou hebben ondervonden. Verweerder wijkt hiermee immers af van het beleid dat hij heeft geformuleerd voor de beoordeling van (eerste) asielaanvragen van Syriërs waarbij de vreemdeling niet zelf zijn vrees bij terugkeer aannemelijk moet maken, maar op grond van algemene landeninformatie wordt aangenomen dat de vreemdeling bij of na terugkeer een reëel risico loopt op ernstige schade. Bij de beoordeling van eerste aanvragen van Syriërs die niet eerder rechtmatig verblijf in Nederland hebben gehad wordt op grond van het algemene landgebonden beleid ook niet beoordeeld of de vreemdeling de laatste jaren voorafgaand aan inreis in Nederland “problemen heeft ondervonden” en wordt ook niet de vraag opgeworpen waarom de vreemdeling niet eerder zijn land van herkomst heeft verlaten. De rechtbank mag dan ook vooralsnog niet te zien hoe het verblijf van eiseres in Syrië voorafgaand aan haar hernieuwde inreis in Nederland afbreuk kan doen aan het gestelde reële risico op ernstige schade bij of na terugkeer. Dit risico zou verweerder op grond van zijn beleid immers zonder nadere bewijslast voor eiseres hebben aangenomen als eiseres nimmer in Nederland zou hebben verbleven in het kader van een afgeleide asielvergunning.
18. Verweerder heeft in het briefverweer verwezen naar een uitspraak van de Afdeling van 23 april 2021. Deze uitspraak betreft een zogenoemde 91 lid 2 Vw-uitspraak die niet is gepubliceerd. Verweerder heeft de uitspraak en de grieven die zijn gericht tegen de eveneens niet gepubliceerde uitspraak van de rechtbank, zittingsplaats Haarlem, van 25 maart 2021 aan het dossier toegevoegd. De rechtbank en verweerder hebben, anders dan de rechtszoekende, toegang tot alle uitspraken ook als deze niet zijn gepubliceerd. Eiseres heeft geen kennis van deze uitspraak van zittingsplaats Haarlem kunnen nemen en kan dus ook niet ten volle beoordelen of de verwijzing naar deze Afdelingsuitspraak relevant is. De rechtbank heeft partijen ter zitting medegedeeld dat zij wel kennis heeft genomen van de niet gepubliceerde uitspraak en dat de feiten in de onderhavige procedure op essentiële onderdelen zodanig afwijken dat de rechtbank de Afdelingsuitspraak van 23 april 2021 niet relevant acht voor de onderhavige procedure. In de procedure waarin de rechtbank, zittingsplaats Haarlem, uitspraak heeft gedaan had de vreemdeling voorafgaand aan tijdelijke terugkeer naar Syrië rechtmatig verblijf omdat aan hem internationale bescherming was verleend. Deze vluchtelingstatus is vervolgens met terugwerkende kracht ingetrokken omdat die vreemdeling zich na de vergunningverlening niet had ingeschreven en nadien met onbekende bestemming was vertrokken en na verblijf in Syrië is teruggekeerd en wederom een asielaanvraag heeft gedaan. De rechtbank acht dit, zoals hiervoor overwogen, wezenlijk anders.
19. Verweerder heeft ter zitting gevraagd om een termijn te bepalen waarbinnen een nadere schriftelijke reactie kan worden gegeven op deze vragen van de rechtbank.
De rechtbank willigt dit verzoek in omdat partijen eerst ter zitting door de rechtbank zijn geconfronteerd met bovenstaande overwegingen en het in het belang van beide partijen is om in eerste aanleg een zo volledig mogelijk onderzoek te doen naar de rechtmatigheid van het besluit en de beroepsgronden. De rechtbank zal dan in deze fase van de procedure ook niet volstaan met het gegrond verklaren van het beroep door het doen van een einduitspraak. De rechtbank heeft dit ter zitting besproken en vervolgens beslist.
Eiseres heeft verzocht een korte termijn te bepalen vanwege het tijdsverloop sinds de asielaanvraag van 25 november 2020 en het belang dat eiseres heeft bij een spoedige mogelijkheid om nareis voor haar twee in Syrië verblijvende kinderen aan te vragen.
20. De rechtbank zal een termijn van twee weken bepalen voor verweerder om nader te motiveren of uit terugkeer naar Syrië,
terwijl geen internationale bescherming is verleend,
“individuele feiten en omstandigheden” (kunnen) blijken om af te wijken van het algemene uitgangspunt dat bij of na terugkeer vanuit het buitenland een reëel risico bestaat op ernstige schade.
21. De rechtbank verzoekt verweerder hierbij aan te geven, indien hij de vorige vraag bevestigend beantwoord, of
de duur van het verblijf in Syriëtussen vertrek uit Nederland en terugkeer naar Nederland relevant is. Verweerder lijkt zich in de onderhavige procedure op het standpunt te stellen dat indien eiseres eerder naar Nederland was teruggekeerd en haar verblijf in Syrië dus korter was geweest, niet zou zijn afgeweken van het algemene standpunt dat bij terugkeer een risico reëel risico bestaat op ernstige schade. Indien verweerder de duur van het verblijf in Syrië relevant acht, verzoekt de rechtbank verweerder kenbaar te maken welke criteria hij toepast en bij welke duur “een omslagpunt” ligt. Dergelijke criteria en hierop gebaseerd beleid dienen immers kenbaar te zijn voor derden. Enkel in die situatie kan de rechtbank het beleid op zichzelf en de toepassing hiervan in concrete zaken toetsen en zodoende waarborgen dat het verbod op willekeur niet wordt geschonden.
22. De rechtbank verzoekt verweerder in aanvulling hierop, ondanks dat dit niet besproken is ter zitting, een gemotiveerd standpunt in te nemen over de vraag of het toepassen van het beleid ten aanzien van eiseres, voor zover hiermee een uitzondering wordt gemaakt op het algemene uitgangspunt,
evenredigis aan het voeren van dit beleid. Vast staat dat aan de man van eiseres internationale bescherming is verleend. Vast staat tevens dat twee kinderen van eiseres en haar man in Syrië verblijven in afwachting van de mogelijkheid om zich in Nederland bij eiseres en haar gezin te voegen. Eiseres heeft ter zitting toegelicht dat de mogelijkheid om nareis te vragen na inwilliging van haar asielaanvraag beduidend sneller zal resulteren in gezinshereniging dan wanneer dit dient te geschieden op basis van een separate reguliere procedure. Gelet op het landenbeleid dat geldt ten aanzien van Syrië en gelet op het feit dat zeer voorzienbaar is dat de twee zeer jonge thans in Syrië verblijvende kinderen op enig moment in staat worden gesteld om zich te voegen bij eiseres en de overige in Nederland verblijvende gezinsleden, verzoekt de rechtbank verweerder expliciet in te gaan op de vraag of in het geval van eiseres het toepassen van de uitzondering op het beschermingsbeleid dat geldt ten aanzien van Syrië evenredig is aan het doel dat met deze afwijkingsbevoegdheid in zijn algemeenheid wordt nagestreefd.
23. De rechtbank zal eiseres in de gelegenheid stellen om schriftelijk te reageren op het nader door verweerder in te nemen standpunt. Na ontvangst van de schriftelijke reacties zal de rechtbank partijen informeren over de voortgang van de procedure. Eiseres heeft onderbouwd dat gelet op haar persoonlijke ervaring en gelet op algemene landeninformatie zij een reëel risico loopt op ernstige schade indien zij dient terug te keren naar Syrië. Nu de vraag of verweerder door de terugkeer van eiseres naar Syrië van zijn algemene uitgangspunt dat iedere Syriër dit risico loopt mag afwijken voorafgaat aan de vraag of eiseres, als haar geen beroep toekomt op het algemene uitgangspunt, zelf aannemelijk heeft gemaakt dat zij bescherming behoeft, zal de rechtbank thans de door eiseres aangedragen onderbouwing van de gestelde vrees nog niet bespreken.
24. Eiseres heeft hierbij verzocht, indien de rechtbank het bestreden besluit zou vernietigen, dit uitsluitend te doen voor zover de asielaanvraag niet is ingewilligd. In het bestreden besluit is overwogen dat aan eiseres een 8 EVRM-vergunning wordt verleend en een integrale vernietiging van het besluit zou ook tot gevolg kunnen hebben dat het op reguliere gronden verleende verblijfsrecht wordt ingetrokken. De rechtbank overweegt dat, zoals uit het weergegeven procesverloop blijkt, aan eiseres bij separaat besluit een vergunning is verleend op reguliere gronden. Dat eiseres aanspraak maakt op deze vergunning is niet in geschil. De rechtbank gaat er van uit dat indien verweerder naar aanleiding van het debat op zitting en de tussenuitspraak het bestreden besluit intrekt, het reguliere verblijfsrecht
nietwordt ingetrokken.
25. De rechtbank overweegt voorts, voor zover verweerder genoegzaam motiveert dat hij ten aanzien van eiseres wel bevoegd is om af te wijken van het algemene uitgangspunt dat een vreemdeling uit Syrië bij of na terugkeer vanuit het buitenland een reëel risico loopt op ernstige schade indien hij geen actieve aanhanger is van het regime, reeds nu het navolgende.
26. Verweerder heeft terecht op gemerkt dat in een asielprocedure in beginsel de vreemdeling aannemelijk moet maken dat hij bescherming behoeft. Indien verweerder echter beleid formuleert dat bij wijze van algemeen uitgangspunt wordt aangenomen dat Syriërs bij of na terugkeer uit het buitenland een reëel risico lopen op ernstige schade, draagt verweerder de bewijslast dat in een concrete procedure een van de uitzonderingen op dit algemene uitgangspunt aan de orde is. Eiseres hoeft in die zin enkel haar identiteit, nationaliteit en herkomst aannemelijk te maken. Verweerder draagt, gelet op zijn landenbeleid, de bewijslast dat eiseres in afwijking van het algemene uitgangspunt
geenbescherming behoeft.
27. Naar aanleiding van de zienswijze heeft verweerder in het besluit de tegenwerpingen dat de verklaringen van eiseres over haar verblijf in Syrië, de redenen van het verblijf, en de gebeurtenissen die naar haar zeggen aan eerdere terugkeer naar Nederland in de weg stonden biet duidelijk en tegenstrijdig waren laten vallen. Dit betekent, zoals ook door verweerder ter zitting is bevestigd, dat het relaas van eiseres integraal geloofwaardig is geacht. De tegenwerping dat eiseres geen documenten heeft overgelegd van het overlijden van haar moeder, de geboorte van haar kind en haar eigen medische problemen kan naar het oordeel van de rechtbank dan ook de afwijzing van de asielaanvraag niet onderbouwen. Verweerder heeft ter zitting desgevraagd bevestigd dat de gebeurtenissen op zichzelf geloofwaardig zijn bevonden maar door het ontbreken van documenten niet kan worden vastgesteld wanneer deze exact hebben plaatsgevonden en dus daadwerkelijk aan een eerdere terugkeer naar Nederland in de weg hebben gestaan. De rechtbank stelt vast dat het relaas van eiseres integraal geloofwaardig is geacht omdat verweerder alle tegenwerpingen die betrekking hebben op de verklaringen die eiseres heeft afgelegd heeft ingetrokken. Eiseres heeft ook verklaard wanneer deze gebeurtenissen hebben plaatsgevonden zodat niet valt in te zien wat het overleggen van documenten dan toevoegt. Gelet hierop kan aan het niet overleggen van documenten geen waarde worden toegekend bij het beoordelen van de vrees bij terugkeer. De rechtbank overweegt hierbij overigens dat het stellen van deze eis, en daarmee het aanleggen van deze bewijsdrempel, de situatie waarin eiseres zich heeft bevonden miskent. Eiseres heeft verklaard dat zij is uitgereisd om haar zus in Libanon te bezoeken en door het ziekbed van haar moeder en het daaropvolgende overlijden naar Syrië is teruggekeerd. Doordat zij in Syrië is bevallen en doordat zij haar been heeft gebroken was zij fysiek verhinderd om terug te komen. De reisbeperkingen in verband met de coronapandemie en het bijeen krijgen van de benodigde financiële middelen om de terugreis te bekostigen hebben volgens eiseres ook belemmerend gewerkt voor een eerdere terugkeer. Verweerder heeft deze verklaringen benoemd in zijn besluit. Verweerder heeft echter niet (kenbaar) betrokken dat eiseres zich in een complexe situatie bevond doordat haar gezin deels in Nederland en deels in Syrië verblijft. Uit haar verklaringen blijkt dat eiseres in de veronderstelling verkeerde dat na haar terugkeer naar Nederland haar twee kinderen die in Syrië bij haar zus verblijven binnen drie maanden zich bij de andere gezinsleden in Nederland, haar man en andere twee kinderen, zouden kunnen voegen. Uit haar verklaringen blijkt dat zij zich in het geheel niet bewust was dat haar verblijfsrecht was ingetrokken, dat ze daardoor een zelfstandige asielaanvraag moest doen en dat ze documenten zou moeten overleggen die geen enkel verband houden met de gestelde vrees en haar verzoek om bescherming. Dat uit het “Thematisch Ambtsbericht Syrië Documenten 2019” volgt dat documenten kunnen worden verkregen laat dus onverlet dat het vereisen dat eiseres ook documenten om het overlijden van haar moeder, de geboorte van haar kind en haar eigen medische problematiek aanvraagt en wacht op het verkrijgen daarvan voordat ze feitelijk terugkeerde naar Nederland. Het tijdsverloop dat met het verkrijgen van documenten is gemoeid verhoudt zich niet met de situatie waarin eiseres haar gezin feitelijk tracht te herenigen en met de situatie dat eiseres bescherming vraagt. De betreffende documenten voegen derhalve niets toe aan de integraal geloofwaardig geachte verklaringen en verweerder legt een bewijsdrempel aan die niet passend is bij de concrete feiten en omstandigheden waarin eiseres zich bevond. De rechtbank overweegt hierbij dat ook indien door verweerder van het algemene uitgangspunt kan worden afgeweken dat bij of na terugkeer vanuit het buitenland een reëel risico bestaat op ernstige schade, verweerder niet deugdelijk heeft gemotiveerd dat het niet beschikken over documenten die niet zien op het vluchtrelaas afbreuk doet aan de gestelde vrees en de zwaarwegendheid van het integraal geloofwaardig geachte relaas.
28. Voor zover verweerder aan eiseres heeft tegengeworpen dat niet valt in te zien dat eiseres niet haar terugreis naar Nederland reeds bij vertrek uit Nederland heeft geregeld omdat zij stelt slechts voor kortdurend verblijf naar haar zus in Libanon zou gaan, overweegt de rechtbank dat deze tegenwerping weinig juridisch van aard is maar veeleer een moralistisch karakter heeft. Indien verweerder wil vasthouden aan de tegenwerping dat het niet voorzien in een retourticket Nederland-
Libanononderbouwt dat sprake is van individuele feiten en omstandigheden waaruit blijkt dat eiseres bij of na terugkeer naar
Syriëgeen risico (meer) loopt op ernstige schade, zal hij dit nader moeten motiveren. Het aannemen dat eiseres zou zorgdragen voor voldoende financiële middelen om de terugkeer naar Nederland te kunnen bekostigen, geeft bovendien geen blijk van het onderkennen dat eiseres heeft verklaard dat zij enkel haar zus heeft willen bezoeken en door omstandigheden een aanmerkelijk langer verblijf buiten Nederland heeft gehad. Eiseres heeft ook verklaard dat zij in Syrië bij haar vader verbleef en haar vader op een gegeven moment geen inkomen meer had. De rechtbank wijst er hierbij op dat het relaas integraal en dus met inbegrip van deze verklaringen, geloofwaardig is geacht.
29. De rechtbank zal zoals hiervoor overwogen en tussenuitspraak doen om verweerder in de gelegenheid te stellen een nader standpunt in te nemen over hetgeen is overwogen in rechtsoverwegingen 20, 21 en 22. De rechtbank merkt hierbij uitdrukkelijk op dat niet kan worden opgekomen tegen de overige overwegingen die betrekking hebben op de bewijslastverdeling, de tegenwerping die betrekking heeft op het overleggen van documenten en het bij de beoordeling betrekken van het niet beschikken over financiële middelen om terugkeer naar Nederland op elk moment te kunnen bekostigen.
30. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.