ECLI:NL:RBDHA:2022:1159

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 januari 2022
Publicatiedatum
17 februari 2022
Zaaknummer
NL21.18398
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van statushouder met eerdere bescherming in Duitsland

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 januari 2022 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, een statushouder uit Duitsland, had op 6 november 2021 een opvolgende asielaanvraag ingediend, die op 24 november 2021 door de staatssecretaris niet-ontvankelijk was verklaard. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, omdat eiser internationale bescherming geniet in Duitsland en er geen nieuwe elementen zijn die aanleiding geven voor een ander oordeel. Eiser was niet verschenen op de zitting, terwijl zijn gemachtigde, mr. A.R.J. Maas, zich had afgemeld wegens een Covid-19 besmetting. De rechtbank heeft het verzoek om aanhouding van de behandeling afgewezen, omdat de gemachtigde niet had aangetoond dat hij niet in staat was om via een beeldverbinding deel te nemen aan de zitting. De rechtbank heeft vastgesteld dat de asielaanvraag van eiser niet-ontvankelijk is verklaard, omdat de Duitse autoriteiten hem nog steeds internationale bescherming bieden. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.18398
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. H.A. Limonard),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. A.R.J. Maas).

ProcesverloopBij besluit van 24 november 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser in de algemene procedure niet-ontvankelijk verklaard.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL21.18399, op 28 januari 2022 op zitting behandeld. Eiser is, met voorafgaand bericht, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. Eiser en zijn gemachtigde zijn op 6 januari 2022 uitgenodigd voor de mondelinge behandeling op 28 januari 2022. Op 27 januari 2022 om 19.12 heeft de gemachtigde bericht dat hij verhinderd is om ter zitting te verschijnen omdat hij wegens een besmetting met Covid-19 al een week in quarantaine verblijft en nog niet naar buiten mag omdat hij nog niet klachtenvrij is. De gemachtigde heeft hierbij verzocht om aanhouding van de mondelinge behandeling. Eiser is door hem hierover geïnformeerd en is niet ter zitting verschenen.
2. De rechtbank ziet geen aanleiding om het verzoek om aanhouding te honoreren. Uit het bericht van 27 januari 2022 volgt immers niet dat de gemachtigde wegens ziekte of om andere reden niet in staat zou zijn om eiser bij te staan of te vertegenwoordigen door via een beeldverbinding deel te nemen aan de mondelinge behandeling. In deze mogelijkheid is uitdrukkelijk voorzien om er voor te zorgen dat ondanks de beperkende maatregelen rond Covid-19 de behandeling van zaken zoveel mogelijk doorgang vindt. Door hierover niet in contact te treden met de rechtbank heeft de gemachtigde deze mogelijkheid op voorhand gefrustreerd. Verder heeft de gemachtigde niet aannemelijk gemaakt dat het voor hem niet mogelijk zou zijn geweest om te zorgen voor waarneming. Dat hij er, zoals hij schrijft, ten onrechte op heeft gerekend dat hij tijdig hersteld zou zijn van de besmetting met Covid-19 komt voor zijn rekening.
3. De rechtbank wijst er in dit verband nog op dat het beroep volgens de toepasselijke wettelijke bepalingen binnen vier weken na ontvangst van het beroepschrift, dat wil zeggen uiterlijk 23 december 2021 moest worden afgedaan, terwijl de rechtbank de mondelinge behandeling vanwege de verhindering eisers gemachtigde reeds eerder heeft moeten verdagen.
4. In rechte staat vast dat eisers asielaanvraag van 1 augustus 2020 niet-ontvankelijk is verklaard omdat eiser internationale bescherming geniet in Duitsland. [1]
5. Het beroep richt zich tegen het besluit van 24 november 2021 waarbij eisers opvolgende aanvraag van 6 november 2021 niet-ontvankelijk verklaard vanwege het ontbreken van nieuwe elementen of bevindingen die aanleiding kunnen geven voor een ander oordeel. Daarbij heeft verweerder terecht overwogen dat de enkele omstandigheid dat eiser aan de Duitse autoriteiten kenbaar heeft gemaakt dat hij zijn verblijf in Duitsland heeft opgegeven niet betekent dat zij hem niet langer internationale bescherming willen bieden. Dat laatste blijkt in elk geval in het geheel niet uit de correspondentie tussen eiser en de Duitse autoriteiten die eiser - eerst bij zijn zienswijze- heeft overgelegd. Gelet hierop is er voor verweerder dan ook geen aanleiding om hierover verdere navraag te doen bij de Duitse autoriteiten, zoals is gesteld in de gronden van beroep. Een verdere onderbouwing van het beroep, zoals aangekondigd bij aanvullend beroepschrift van 2 december 2021 heeft de rechtbank niet ontvangen.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 28 januari 2022 door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. Ż.A. Meinert, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Dit proces-verbaal is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking van dit proces-verbaal.

Voetnoten

1.Uitspraak van 14 oktober 2020, ECLI:NL:RBDHA:2020:11105.