ECLI:NL:RBDHA:2020:11105
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring asielaanvraag van Syrische eiser met verlopen verblijfsvergunning in Duitsland
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 oktober 2020 uitspraak gedaan in een beroep van een Syrische eiser tegen de niet-ontvankelijk verklaring van zijn asielaanvraag door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser, die op 1 augustus 2020 een asielaanvraag indiende, had eerder internationale bescherming gekregen van de Duitse autoriteiten op 30 maart 2015. De staatssecretaris verklaarde de aanvraag niet-ontvankelijk op basis van artikel 30a van de Vreemdelingenwet 2000, omdat de eiser al bescherming genoot in Duitsland.
De eiser betwistte deze beslissing en voerde aan dat zijn verblijfsvergunning in Duitsland op 3 juli 2020 was verlopen en dat hij niet op de hoogte was gesteld van een eventuele intrekking van zijn verblijfsvergunning. Hij stelde dat de staatssecretaris niet had voldaan aan de vergewisplicht en dat de informatie uit het Eurodac-systeem onvoldoende was om te concluderen dat hij nog steeds internationale bescherming genoot. De rechtbank oordeelde dat het onderzoek in het Eurodac-systeem actueel was en voldoende informatie bood over de verblijfsrechtelijke positie van de eiser. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris op basis van het Eurodac-onderzoek mocht aannemen dat de eiser nog steeds internationale bescherming genoot in Duitsland.
De rechtbank verwierp ook de stelling van de eiser dat hij bij terugkeer naar Duitsland risico liep op discriminatie, en oordeelde dat de staatssecretaris mocht afgaan op het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees de verzoeken om proceskostenvergoeding af. De uitspraak werd gedaan door mr. K.M. de Jager, in aanwezigheid van griffier mr. W. van Loon, en is openbaar gemaakt op dezelfde dag.