ECLI:NL:RBDHA:2022:11538

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 november 2022
Publicatiedatum
7 november 2022
Zaaknummer
SGR 21/6169
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herbeoordeling van de WIA-uitkering en de mate van arbeidsongeschiktheid van een ex-werkneemster

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 november 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen het Inloopteam Bestuursrecht en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) over de herbeoordeling van de WIA-uitkering van een ex-werkneemster. Eiser, vertegenwoordigd door mr. G.B. Honders, betwistte de beslissing van het UWV dat de mate van arbeidsongeschiktheid van de ex-werkneemster per 3 december 2020 op 62,30% was vastgesteld. Eiser voerde aan dat het onderzoek door het UWV onzorgvuldig was en dat belangrijke medische informatie niet was meegewogen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het UWV de herbeoordeling op zorgvuldige wijze heeft uitgevoerd en dat de rapporten van de verzekeringsartsen aan de vereisten voldeden. De rechtbank oordeelde dat er geen nieuwe medische feiten waren die aanleiding gaven tot herziening van het oordeel van de primaire arts. De rechtbank concludeerde dat het UWV terecht had beslist dat de ex-werkneemster voor 62,30% arbeidsongeschikt was en verklaarde het beroep van eiser ongegrond. Eiser werd wel in de proceskosten vergoed, tot een bedrag van € 1518,-, en het UWV moest het griffierecht van € 360,- vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Inloopteam Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/6169

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

Staatssecretaris van Financiën, Fiscaliteit en Belastingdienst, uit Den Haag, eiser
(gemachtigde: mr. G.B. Honders),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (het UWV), verweerder
(gemachtigde: S.N. Westmaas-Kanhai).

Procesverloop

Met het besluit van 2 december 2020 (het primaire besluit) heeft het UWV op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) de mate van arbeidsongeschiktheid van de ex-werkneemster van eiser vanaf 3 december 2020 gewijzigd naar 57,24%.
Met het besluit van 22 juli 2021 (het bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar dat tegen het primaire besluit was ingesteld gegrond verklaard. De mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 62,30%.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het UWV heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft met toepassing van artikel 8:32, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) beslist dat alleen de gemachtigde van de ex-werkgever van de medische stukken van ex-werkneemster kennis mag nemen. De rechtbank zal in de uitspraak geen medische informatie opnemen, om te voorkomen dat de ex-werkgever alsnog kennisneemt van de medische situatie van de ex-werkneemster.
De zaak is bij de rechtbank behandeld op de Teams-zitting van 20 oktober 2022. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Ook was namens eiser de heer Van den Nieuwenhof, medisch adviseur aanwezig. Het UWV heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Wat er aan deze procedure voorafging

1
.De ex-werkneemster van eiser had een WIA-uitkering naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Het UWV heeft op verzoek van eiser een herbeoordeling gedaan van de arbeidsongeschiktheid van de ex-werkneemster.
2. Een arts van het UWV heeft de ex-werkneemster onderzocht en beoordeeld wat de arbeidsbeperkingen zijn. Deze beperkingen heeft de arts opgenomen in een functionele mogelijkhedenlijst (FML). Vervolgens heeft een arbeidsdeskundige van het UWV vastgesteld dat er drie functies (en twee reservefuncties) zijn die de ex-werkneemster, met haar beperkingen, nog zou kunnen uitvoeren. De ex-werkneemster kan met de middelste van de drie functies 42,76% verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij zich ziekmeldde. De mate van arbeidsongeschiktheid is gelet hierop bepaald op 57,24%.
3. Eiser heeft bezwaar gemaakt. Een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep hebben opnieuw naar de zaak van de ex-werkneemster gekeken. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep zijn de beperkingen juist vastgesteld. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep vindt een van de voor de schatting gebruikte functies niet passend en vervangt deze door een van de reservefuncties. De mate van arbeidsongeschiktheid stelt de arbeidskundige bezwaar en beroep vast op 62,30%. Hierop heeft het UWV het bestreden besluit genomen.

Wat eiser vindt

4. Eiser is het niet met het UWV eens. Hij voert aan dat het onderzoek onzorgvuldig is geweest. De verzekeringsarts bezwaar en beroep is voorbij gegaan aan de in bezwaar aangekaarte onvolledigheid en onzorgvuldigheid van de primaire beoordeling; de primaire arts heeft zonder motivering een deel van de medische informatie niet meegewogen en naast zich neergelegd. Het gaat om het rapport van de door eiser ingeschakelde verzekeringsarts Hullen. Verder is de ex-werkneemster zowel primair als in bezwaar niet gezien door de (verzekerings)artsen. De primaire arts heeft de ex-werkneemster alleen telefonisch gesproken. Dat gesprek duurde slechts 37 minuten. Dat is onvoldoende om de belastbaarheid vast te stellen. Ook de hoorzitting heeft telefonisch plaatsgevonden en de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de ex-werkneemster ook niet zelf gezien.
5. Eiser kan zich niet vinden in de door het UWV opgestelde FML. Eiser vindt dat de arts onvoldoende heeft gemotiveerd waarom zij afwijkt van de urenbeperking zoals aangenomen door Hullen, die conform de geldende standaarden zijn onderzoek heeft verricht. Ter zitting heeft eiser nog aangegeven dat Hullen de ex-werkneemster tweemaal heeft gezien, en dat de artsen van het UWV dit niet hebben gedaan. Gelet hierop acht eiser het wenselijk dat het UWV nog een keer goed kijkt naar de ex-werkneemster en de opgestelde FML, rekening houdend met de inspanningen van de Belastingdienst. Verder heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de FML niet aangepast, ondanks dat er tijdens de hoorzitting klachten zijn besproken, die er volgens de arts niet waren.
6. Verder stelt eiser dat de functies die het UWV geschikt vindt, niet passend zijn voor de ex-werkneemster.

Waarover het gaat in deze zaak

7. De vraag is of het UWV terecht stelt dat de ex-werkneemster van eiser voor 62,30% arbeidsongeschikt is. De rechtbank moet die vraag beantwoorden aan de hand van wat eiser daartegen in heeft gebracht. Belangrijk punt is dat het gaat om de medische toestand van de ex-werkneemster op 3 december 2020 en de vraag welke beperkingen daaruit volgen.

Wat de rechtbank vindt

8
.De rechtbank vindt dat het UWV terecht heeft beslist dat de ex-werkneemster van eiser op 3 december 2020 voor 62,30% arbeidsongeschikt is. De rechtbank zal dat uitleggen.
9. Het UWV mag besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid baseren op rapporten van verzekeringsartsen. Deze rapporten moeten dan wel aan een aantal voorwaarden voldoen: zij moeten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, ze mogen geen tegenstrijdigheden bevatten en de rapporten moeten begrijpelijk zijn. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat de rapporten niet aan deze voorwaarden voldoen.
De voorwaarden waaraan de rapporten moeten voldoen
10. De arts heeft het dossier en de daarin aanwezige medische informatie over de ex-werkneemster bestudeerd. Zij heeft de ex-werkneemster telefonisch gesproken. Ook heeft zij informatie opgevraagd bij de behandelend huisarts. De arts heeft beschreven dat de huidige beperkingen grotendeels overeenkomen met de door de verzekeringsarts Hullen aangenomen beperkingen in zijn FML van 13 juni 2019. De arts past ten opzichte van die FML enkele beperkingen aan. [1]
11. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft het standpunt van de arts in haar rapport van 7 juli 2021 heroverwogen. Zij heeft het dossier bestudeerd. Ook heeft zij de ex-werkneemster gesproken op de telefonische hoorzitting. De verzekeringsarts bezwaar en beroep bevestigt het standpunt van de arts. Zij stelt dat de arts uitgebreid en volledig onderzoek heeft verricht en acht het onderzoek zorgvuldig. Er zijn geen nieuwe medische feiten of omstandigheden die aanleiding geven tot herziening van het oordeel van de primaire arts.
12. In reactie op het beroepschrift heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in een aanvullend rapport van 6 december 2021 gemotiveerd dat een fysiek spreekuur geen meerwaarde had aangezien de diagnoses, het klachtenbeeld en de medische informatie van de huisarts duidelijk waren.
13. De rechtbank stelt vast dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep het rapport en KMFL, gedateerd 19 april 2020 en de FML van 13 juni 2019 van verzekeringsarts Hullen kenbaar heeft betrokken in haar beoordeling. Een eventueel gebrek in de beoordeling van de primaire arts, acht de rechtbank hiermee hersteld in bezwaar. De beroepsgrond dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voorbij is gegaan aan de gestelde onvolledigheid en onzorgvuldigheid slaagt niet.
14. Gelet op de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep [2] dient, in het geval dat er bij de primaire beoordeling geen spreekuurcontact is geweest met een geregistreerde verzekeringsarts, de verzekeringsarts bezwaar en beroep te motiveren waarom een spreekuurcontact in de bezwaarfase niet nodig is, gelet op de aard van de klachten en de beschikbare medische informatie. De rechtbank oordeelt dat de motivering van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, in het rapport van 6 december 2021 hieraan voldoet. De rechtbank weegt de aard van de klachten hierin mee, waarover geen onduidelijkheid lijkt te bestaan en waarvan niet is gebleken dat ex-werkneemster hiervoor ten tijde van de datum in geding nog intensieve behandeling volgde.
15. Aangezien de motivering van de verzekeringsarts bezwaar en beroep pas in de beroepsprocedure is gegeven, constateert de rechtbank dat het bestreden besluit pas in beroep van de juiste motivering is voorzien. De rechtbank zal dit gebrek met toepassing van artikel 6:22, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) passeren, nu het gebrek in beroep hersteld is en het niet aannemelijk is dat eiseres hierdoor is benadeeld.
16. De arts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep hebben alle klachten van de ex-werkneemster en de informatie van de behandelaars betrokken in hun beoordeling. Gelet op deze onderzoeksactiviteiten is de rechtbank van oordeel dat de medische rapporten zorgvuldig tot stand zijn gekomen. Het enkele feit dat een telefoongesprek 37 minuten heeft geduurd is voor de rechtbank onvoldoende om te twijfelen aan de zorgvuldigheid, omdat de (verzekerings)artsen ook andere bronnen (dossierstudie, opvragen van informatie) hebben betrokken bij hun beoordeling. De (verzekerings)artsen hebben bovendien eenduidig, inzichtelijk en zonder tegenstrijdigheden uitgelegd hoe hun beoordeling tot stand is gekomen. Dat betekent dat de rapporten aan de drie voorwaarden voldoen.
De medische beoordeling
17. De arts heeft aangenomen dat de ex-werkneemster verminderd belastbaar is. De arts vindt dat de huidige beperkingen grotendeels overeenkomen met de beperkingen aangenomen door verzekeringsarts Hullen in zijn FML van 13 juni 2019. In de FML heeft zij beperkingen aangenomen voor het persoonlijk en sociaal functioneren en de werktijden. In tegenstelling tot Hullen neemt de arts geen beperking aan voor het verdelen van aandacht. Zij neemt wel beperkingen aan voor het hanteren van emotionele problemen en beroepsmatig autorijden. Ze acht een urenbeperking van 6 uur per dag en 30 uur per week nodig en voor avondwerk of in ploegendiensten. Ten opzichte van de beperkingen aangenomen per het einde van de wachttijd acht ze de beperkingen voor doelmatig en zelfstandig handelen, en intensief concentreren niet meer van toepassing.
18
.De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 7 juli 2021 gemotiveerd geen aanleiding te zien voor een ander oordeel over de belastbaarheid. Er is geen sprake van een situatie met geen benutbare mogelijkheden. Er zijn geen medische argumenten om een verdergaande urenbeperking aan te nemen. In het aanvullende rapport van 6 december 2021 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep toegelicht dat de door verzekeringsarts Hullen aangenomen urenbeperking, van 4 uur per dag en 20 uur per week, niet medisch onderbouwd is en daarom niet wordt gevolgd. Ook heeft de arts wel alle klachten meegewogen, maar er geldt geen beperking voor het verdelen van de aandacht.
19. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende gemotiveerd waarom niet meer of andere beperkingen zijn aangenomen. In de systematiek van de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling zijn niet de ervaren klachten of de diagnose doorslaggevend, maar de mate waarin beperkingen ten aanzien van het verrichten van arbeid als gevolg van die klachten objectief medisch kunnen worden onderbouwd. Een medisch objectieve onderbouwing voor verdergaande beperkingen ontbreekt. De arts en verzekeringsarts bezwaar en beroep hebben toegelicht dat er geen medische argumenten zijn voor een verdergaande urenbeperking. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft aangegeven dat het onduidelijk is waarom de re-integratie is mislukt en of de verslechtering van de gezondheid het gevolg is van ziekte of gebrek, of van andere factoren, zoals belasting van het huishouden. De rechtbank overweegt dat in het kader van de Wet WIA de functionele mogelijkheden worden gebaseerd op medisch objectiveerbare beperkingen ten gevolge van ziekte of gebrek en oordeelt dat de artsen voldoende hebben gemotiveerd waarom een verdergaande urenbeperking niet aan de orde is. Ten aanzien van de andere afwijkingen in de FML van 23 november 2020 en de FML van Hullen overweegt de rechtbank dat de arts voldoende heeft gemotiveerd waarom zij op bepaalde punten in de FML afwijkt van de beoordeling van verzekeringsarts Hullen. Ten aanzien van de door eiseres benoemde klachten op de hoorzitting merkt de rechtbank op dat de arts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep deze klachten kenbaar hebben meegewogen en voldoende hebben gemotiveerd waarom hier geen aanvullende beperkingen voor nodig zijn.
De arbeidskundige beoordeling
20. Uitgaande van de juistheid van de vastgestelde medische beperkingen ziet de rechtbank in wat eiser heeft aangevoerd geen reden om de geschiktheid van de geduide functies voor de ex-werkneemster in twijfel te trekken.
21. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft berekend dat de ex-werkneemster op 3 december 2020 met de middelste van de voor de schatting gebruikte functies 37,70% kan verdienen van het loon dat zij verdiende met haar laatst verrichte werkzaamheden, zodat zij voor de overige 62,30% arbeidsongeschikt is.

De conclusie van de rechtbank

22. Het UWV heeft de WIA‑uitkering van de ex-werkneemster van eiser per 3 december 2020 terecht bepaald op basis van een mate van arbeidsongeschiktheid van 62,30%.
23. Het beroep van eiser is ongegrond. Dit betekent dat hij geen gelijk krijgt. De rechtbank ziet in de toepassing van artikel 6:22 Awb wel aanleiding te bepalen dat het UWV aan eiser de door hem gemaakte proceskosten moet vergoeden. De rechtbank stelt deze vergoeding vast op € 1518,- (1 punt voor het beroepschrift, en 1 punt voor het bijwonen van de zitting, met een waarde van € 759,- per punt en een wegingsfactor van 1). Ook moet het UWV het door eiseres betaalde griffierecht van € 360,- vergoeden.

Beslissing

De rechtbank
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • draagt het UWV op het betaalde griffierecht van € 360,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt het UWV in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1518,-.
Deze uitspraak is gedaan op 3 november 2022 door mr. M. Munsterman, rechter, in aanwezigheid van mr. Y.A.J. van Egmond, griffier
.
griffier
rechter
De uitspraak is verzonden op en zal binnen een week na deze datum openbaar gemaakt worden door publicatie op rechtspraak.nl.

Als u het niet eens bent met deze uitspraak

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Het sociaal medisch oordeel is getoetst en akkoord bevonden door een verzekeringsarts.
2.Uitspraak van de Centrale Raad van Beroep, 23 juni 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1491