ECLI:NL:RBDHA:2022:11522

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 februari 2022
Publicatiedatum
4 november 2022
Zaaknummer
NL22.841 en NL22.842
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van staatloze Palestijnen en de rol van UNRWA in Libanon

In deze zaak gaat het om de asielaanvraag van twee staatloze Palestijnen, een vader en zijn meerderjarige dochter, die bescherming hebben genoten van de UNRWA in Libanon. De rechtbank Den Haag heeft op 22 februari 2022 uitspraak gedaan in de zaken NL22.841 en NL22.842, waarin de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid als verweerder optreedt. De eisers hebben hun asielaanvraag ingediend op 30 december 2021, maar deze is door de staatssecretaris afgewezen als kennelijk ongegrond. De rechtbank heeft de beroepen van eisers gegrond verklaard, omdat niet is aangetoond dat de UNRWA in Libanon in staat is om levensomstandigheden te bieden die stroken met haar opdracht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eisers niet in een persoonlijke situatie van ernstige onveiligheid verkeerden ten tijde van hun vertrek uit Libanon en dat de UNRWA hen in principe bescherming kan bieden. Echter, de rechtbank heeft ook geconcludeerd dat de UNRWA door financiële problemen en de verslechterde situatie in Libanon niet in staat is om de noodzakelijke basisdiensten te leveren. De rechtbank heeft de bestreden besluiten vernietigd en de staatssecretaris opgedragen om opnieuw te beslissen op de asielaanvragen van eisers, met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank heeft ook de proceskosten van eisers vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: NL22.841 en NL22.843

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [v-nummer 1]
en zijn meerderjarige dochter:
[eiseres], eiseres
V-nummer: [v-nummer 2]
samen: eisers
(gemachtigde: mr. T. Neijzen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J. Wieman).

ProcesverloopBij afzonderlijke besluiten van 17 januari 2022 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de aanvraag van eisers tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.

Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
Verweerder heeft in beide zaken een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de beroepen, samen met de zaken NL22.842 en NL22.844, op
8 februari 2022 op zitting behandeld. Eisers hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Het asielrelaas van eisers
1.
Eisers hebben op 30 december 2021 een asielaanvraag ingediend, waaraan zij het volgende asielrelaas ten grondslag hebben gelegd. Eiser is geboren op [geboortedag 1] 1971 in het vluchtelingenkamp [plaats] te Libanon en is een staatloze Palestijn. Eiser is gehuwd en heeft vanaf zijn geboorte tot aan zijn vertrek in het vluchtelingenkamp gewoond. Ook heeft hij in Libanon op school gezeten en gewerkt voor een verzekeringsmaatschappij. Hij staat in Libanon als vluchteling geregistreerd en is in bezit van een UNRWA kaart. Eiseres, de meerderjarig dochter van eiser, is met hem meegereisd. Zij is geboren op [geboortedag 2] 1995 en een staatloze Palestijn. Zij was ten tijde van de indiening van de asielaanvraag twee maanden zwanger. Haar echtgenoot heeft haar verlaten toen hij erachter kwam dat zij zwanger was. Eiser heeft verklaard dat zij continu zijn bedreigd in Libanon en dat zijn dochter is mishandeld. Eiseres heeft ook verklaard dat zij is mishandeld. De mishandeling was bedoeld als waarschuwing voor haar vader. Eiser heeft kopieën overgelegd van een klacht die namens hem is ingediend bij het openbaar ministerie en een verklaring van de advocaat dat hij is bedreigd vanwege etnische en sektarische redenen.
Besluitvorming door verweerder
2. Verweerder stelt zich in de bestreden besluiten op het standpunt dat eisers onder de uitsluitingsgrond van artikel 1D, eerste paragraaf, van het Vluchtelingenverdrag vallen. Eisers zijn van Palestijnse afkomst en geregistreerd bij de UNRWA. [1] Zij hebben bescherming en bijstand van de UNRWA in Libanon genoten. Hiermee vallen zij onder het mandaat van de UNRWA. Eisers hebben het mandaatgebied van de UNRWA vrijwillig verlaten. Eisers hebben niet aannemelijk gemaakt dat zij zich ten tijde van hun vertrek uit Libanon in een persoonlijke situatie van ernstige onveiligheid bevonden en dat het voor de UNWRA onmogelijk was hen in Libanon levensomstandigheden te bieden die stroken met de opdracht waarmee de UNRWA is belast. Daarom is niet gebleken dat het vertrek van eisers zijn rechtvaardiging vindt in redenen buiten de invloed en onafhankelijk van de wil van eisers, die hen hebben gedwongen Libanon te verlaten. Ook is niet gebleken dat de bescherming of bijstand van de UNRWA ten aanzien van eisers is opgehouden. Eisers vallen derhalve in beginsel niet van rechtswege onder het Vluchtelingenverdrag.
Verweerder heeft ook het asielrelaas van eisers beoordeeld. Het asielrelaas van eisers bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen. Het eerste element betreft de identiteit, de nationaliteit en de herkomst van eisers. Het tweede element betreft de bedreigingen gericht tegen eiser (en zijn vrouw). Het derde element betreft de mishandeling van eiseres. Verweerder acht de verklaringen van eisers over hun identiteit, nationaliteit en herkomst geloofwaardig. Verweerder heeft de verklaringen van eisers dat zij zijn bedreigd en dat eiseres is mishandeld niet geloofwaardig geacht. Volgens verweerder komen eisers daarom niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vw. [2] Verweerder heeft de asielaanvraag van eisers afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder d en e, van de Vw.
Wat vinden eisers
3.
Eisers hebben de besluiten van verweerder gemotiveerd betwist. Voor zover relevant zal de rechtbank hierna op de door eisers aangevoerde beroepsgronden ingaan.
Wat zijn de regels?
4. Op grond van artikel 1D, van het Vluchtelingenverdrag is dit verdrag niet van toepassing op personen die thans bescherming of bijstand genieten van andere organen of instellingen van de VN dan wel van de UNHCR. Wanneer deze bescherming of bijstand om welke redenen ook is opgehouden, zonder dat de positie van zodanige personen definitief is geregeld in overeenstemming met de desbetreffende resoluties van de Algemene Vergadering van de VN, zullen deze personen van rechtswege onder het Vluchtelingenverdrag vallen.
4.1.
De eerste alinea is een uitsluitingsclausule, de zogenoemde ‘exclusion clause’. Onder deze uitsluiting vallen in beginsel staatloze Palestijnen, omdat bij resolutie 302 (IV) van 8 december 1949 van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties inzake de hulpverlening aan Palestijnse vluchtelingen, de UNRWA is opgericht. Deze organisatie heeft tot taak het welzijn en de menselijke ontwikkeling van de Palestijnse vluchtelingen te dienen. Door Palestijnen die onder de bescherming van de UNRWA vallen uit te sluiten van bescherming van het Vluchtelingenverdrag wordt voorkomen dat er sprake is van dubbele bescherming. Het mandaatgebied van de UNRWA omvat de Gazastrook, de Westelijke Jordaanoever, Jordanië, Libanon en Syrië.
4.2.
De tweede alinea van artikel 1D, de zogenoemde ‘inclusion clause’, ziet op beëindiging van de ‘exclusion clause’. Het doel van deze inclusion clause is te voorkomen dat personen die in beginsel recht hebben op een vluchtelingenstatus deze niet kunnen effectueren, omdat zij vanwege bescherming elders niet onder het Vluchtelingenverdrag vallen, terwijl zij deze andere bescherming niet kunnen effectueren.
4.3.
De wijze waarop verweerder inhoud geeft aan artikel 1D van het Vluchtelingenverdrag is uitgewerkt in paragraaf C2/3.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. In de uitspraak van 3 januari 2022 [3] heeft de Afdeling haar oordeel herhaald [4] dat artikel 1D van het Vluchtelingenverdrag, en daarmee artikel 12, eerste lid, onder a, van de Kwalificatierichtlijn, een uitsluitingsgrond bevat. Een staatloze Palestijn die bescherming en bijstand ontvangt van de UNRWA valt onder de reikwijdte daarvan. Dat betekent dat diegene is uitgesloten van de vluchtelingenstatus in de Unie en geen recht heeft op de voorzieningen uit hoofde van de Kwalificatierichtlijn. Dat is slechts anders wanneer de betrokken staatloze Palestijn óók valt onder de reikwijdte van de in de tweede volzin van deze bepaling opgenomen insluitingsgrond. Dat is het geval wanneer diegene in een persoonlijke situatie van ernstige onveiligheid verkeert, de UNRWA om bijstand heeft gevraagd en de UNWRA niet in staat is in dat gebied levensomstandigheden te bieden die stroken met haar opdracht, waardoor de staatloze wegens omstandigheden buiten zijn wil gedwongen is het werkgebied van de UNRWA te verlaten. [5] Ook moet de positie van de betrokkene, als staatloze Palestijn die in aanmerking komt voor bescherming en bijstand van de UNRWA, niet definitief zijn geregeld in overeenstemming met de desbetreffende resoluties van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties. Indien de betrokken staatloze Palestijn onder de reikwijdte van die insluitingsgrond valt, heeft dat tot gevolg dat hij recht heeft op de voorzieningen uit hoofde van de Kwalificatierichtlijn zonder dat hij hoeft aan te tonen dat hij een gegronde vrees voor vervolging heeft, tenzij hij valt onder een van de overige in de richtlijn genoemde uitsluitingsgronden.
5.1.
Wanneer de betrokken Palestijn niet valt onder de reikwijdte van de uitsluitings- of insluitingsgrond, is artikel 12, eerste lid, onder a, van de Kwalificatierichtlijn in zijn geheel niet op hem van toepassing.
5.2.
In het arrest El Kott is de vraag beantwoord wanneer sprake is van een situatie waarin de bescherming of bijstand om welke reden dan ook is opgehouden. [6] Uit dit arrest volgt dat het Hof van oordeel is dat deze situatie allereerst kan optreden indien sprake is van de opheffing van het orgaan dat de bescherming of de bijstand verleent, dan wel sprake is van een situatie waarin het betreffende orgaan in de onmogelijkheid verkeerd zijn opdracht te volbrengen. [7] De rechtbank maakt uit El Kott op dat ex nunc moet worden beoordeeld of deze omstandigheid zich voordoet. Een andere reden voor het ophouden van de bescherming of bijstand is volgens het Hof de situatie waarbij sprake is van omstandigheden buiten de wil van de betrokken persoon, die hem ertoe dwingen het gebied waarin het UNRWA werkzaam is, te verlaten. Niet kan, aldus het Hof, worden aangenomen dat de bijstand is opgehouden wegens de loutere omstandigheid dat een persoon zich buiten het gebied bevindt of vrijwillig besluit het gebied te verlaten. [8] Of deze omstandigheid zich voordoet dient ex tunc te worden beoordeeld.
5.3.
In het arrest X.T. [9] heeft het Hof overwogen dat de vraag of een staatloze Palestijn in staat is de bescherming of bijstand van de UNRWA te genieten, niet alleen afhangt van de mogelijkheden van deze organisatie om die bescherming of bijstand aan die staatloze te verlenen in een bepaalde sector van haar werkgebied, maar ook van de concrete mogelijkheid voor die staatloze om toegang te krijgen tot het grondgebied van die sector, of zelfs om naar dat werkgebied terug te keren indien hij het heeft verlaten.
5.4.
Deze overweging uit het arrest X.T. biedt een bevestiging van het oordeel van de rechtbank dat er ook ruimte is voor een ex nunc beoordeling, in het bijzonder of een staatloze weer terug kan keren naar het vluchtelingenkamp, nadat hij het vluchtelingenkamp heeft verlaten. In het arrest X.T. blijkt niet dat het vereist is dat de staatloze persoon het vluchtelingenkamp gedwongen moet hebben verlaten vanwege omstandigheden buiten zijn wil. Het gaat naar het oordeel van de rechtbank namelijk om de concrete mogelijkheid voor een staatloze persoon om toegang te krijgen tot het grondgebied waar het desbetreffende vluchtelingenkamp is gevestigd.
Is de UNRWA in Libanon in staat levensomstandigheden te bieden die stroken met haar opdracht?
6. Niet in geschil is dat eisers bescherming of bijstand van de UNRWA in Libanon hebben genoten. In geschil is of de UNRWA in staat is in dat gebied levensomstandigheden te bieden die stroken met haar opdracht.
6.1.
Eisers stellen dat de algehele situatie van staatloze Palestijnen in Libanon is verslechterd en dat de UNRWA vanwege een zeer verslechterde financiële situatie niet meer in staat is in Libanon de levensomstandigheden te bieden die stroken met de opdracht waarmee de UNRWA is belast. Ter onderbouwing van hun standpunt hebben eisers verwezen naar het ‘Thematisch ambtsbericht Palestijnen in Libanon’ van 2 februari 2021 (hierna: het TAB) en een brief van Vluchtelingenwerk Nederland van 21 januari 2022 waarin recente landeninformatie is betrokken. Ook hebben eisers passages aangehaald uit een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Noord-Holland van 3 juni 2021. [10] Ook stellen eisers, onder verwijzing naar het TAB, dat zij niet meer kunnen terugkeren naar het mandaatgebied.
6.2.
Verweerder stelt in zijn verweerschrift, onder verwijzing naar verschillende openbare bronnen, dat hoewel de huidige humanitaire situatie voor Palestijnen in Libanon zorgelijk is, uit de overgelegde landeninformatie niet kan worden geconcludeerd dat de UNRWA in het algemeen, maar ook niet in het specifieke geval van eisers, niet meer aan haar opdracht kan voldoen. De kern van de UNRWA-diensten zijn in 2020 blijvend beschikbaar geweest, maar wel met extra druk op diensten zoals juridische hulp, mentale en psychologische gezondheidszorg en educatie. De conclusie dat de UNRWA essentiële diensten levert, wordt tevens bevestigd door de door eisers overgelegde brief van Vluchtelingenwerk Nederland van 21 januari 2022.
6.3.
De rechtbank overweegt het volgende. Uit de door eisers ingebrachte algemene informatie blijkt dat staatloze Palestijnen in Libanon kwetsbaar zijn en zelfs kwetsbaarder dan andere vluchtelingen in Libanon. Verder blijkt uit deze informatie dat de algemene economische verslechtering in Libanon, vanwege de COVID-19-pandemie en de explosies in Beiroet in augustus 2020, de al bestaande slechte economische positie van staatloze Palestijnen nog meer heeft verslechterd. Zo heeft naar schatting 80% van Palestijnen in Libanon het merendeel of geheel van zijn inkomen verloren aan de gevolgen van de economische situatie en de uitbraak van het coronavirus. De toenemende armoede zorgt er volgens UNRWA voor dat een groeiend aantal vluchtelingen uitsluitend afhankelijk is van de UNRWA-diensten.
Daar komt bij dat UNRWA zelf ook al jaren kampt met financiële problemen en budgettekorten vanwege de groeiende vluchtelingenpopulatie en doordat bijdrages van donoren teruglopen. Verweerder beaamt ook dat de financiële problemen van UNRWA groter zijn geworden.
6.4.
De rechtbank verwijst daartoe in het bijzonder naar de volgende passages uit het Thematisch ambtsbericht:
“UNRWA kampt al jaren met financiële problemen en budgettekorten vanwege de groeiende vluchtelingenpopulatie en doordat bijdrages van donoren teruglopen. Met name het stopzetten van de bijdrage uit de Verenigde Staten onder de regering-Trump in 2018 heeft invloed gehad op de financiën van UNRWA. In 2020 kampte UNRWA met een tekort van 130 miljoen USD op een totaalbudget van 1,4 miljard USD. Dit budget beslaat volgens UNRWA alleen een minimum om basiswerkzaamheden lopend te houden.
Hoop en verwachting is dat de regering-Biden de betaling aan UNRWA hervat en dat de druk voor 2021 enigszins wordt verlicht. UNRWA was niet in staat om de salarissen van hun personeel, dat uit voornamelijk Palestijnse medewerkers bestaat, voor november en december 2020 uit te betalen.” [11]
“Een bron vertelt dat de kern van UNRWA-diensten blijvend beschikbaar zijn in 2020, maar wel met extra druk op diensten zoals juridische hulp, mentale- en psychologische gezondheidszorg en educatie. (…)
Een andere bron vertelt dat in de praktijk UNRWA mensen alleen in voedselhulp en matrassen kan voorzien, maar geen andere materiële of financiële hulp kan verlenen.”
“Gezien de huidige economische situatie in Libanon en de uitbraak van het coronavirus is de werkgelegenheid gedaald en verkeren meer mensen in een precaire situatie. In mei werd ingeschat dat meer dan de helft (55%) van Libanons bevolking in armoede leefde en dat extreme armoede is gegroeid. Onderzoek van juni 2020 geeft aan dat naar schatting 80% van Palestijnen in Libanon het merendeel of geheel van hun inkomen hebben verloren aan de gevolgen van de economische situatie en de uitbraak van het coronavirus. Daarnaast geeft een bron aan dat in maart 2020 werd geschat dat bijna 90% van PRS in armoede leefden.” [12]
6.5.
De rechtbank verwijst verder naar de volgende passsages uit de brief van Vluchtelingwerk Nederland van 21 januari 2022:
“In een rapport van de Deense Immigratiedienst van juni 2020 wordt uitgebreid ingegaan op de hulpmogelijkheden vanuit de UNRWA. Volgens UNRWA is de financiële crisis sinds 2015 chronisch geworden. Het tekort op de begroting heeft ertoe geleid dat de diensten tot een minimum zijn beperkt en de angst om in de toekomst geen diensten te kunnen leveren. De bezuinigingen van de VS hebben een directe impact gehad op de capaciteit van UNRWA om haar geregistreerde vluchtelingen op haar werkterreinen te dienen. UNRWA is de belangrijkste verstrekker van basisdiensten - onderwijs, gezondheidszorg en noodhulp en sociale diensten - aan een bevolking van ongeveer 5,6 miljoen geregistreerde vluchtelingen. Vanwege de financiële crisis kan er een einde komen aan de poging om universele toegang tot onderwijs en basisgezondheidszorg te behouden. Sommige diensten zijn al aan banden gelegd, zoals opvang, die nu is gebaseerd op een behoefteanalyse. Bovendien is het leveren van diensten van hoge kwaliteit die aan de behoeften van de begunstigden voldoen in plaats van alleen een soort van dienst te kunnen verlenen, ook een probleem voor UNRWA. Dit kan uiteindelijk leiden tot een punt waarop diensten niet kunnen worden voortgezet. UNRWA werkt momenteel met een geplande bezuiniging van 10% in 2020, en het zal erg moeilijk zijn om een negatieve impact op de kwaliteit van de diensten in alle programma’s van UNRWA te vermijden.” [13]
“De Verenigde Naties melden dat de UNRWA alarm slaat over de schrijnende situatie van Palestijnen in Libanon veroorzaakt door de acute financiële crisis en de pandemie. UNRWA-commissaris-generaal Philippe Lazzarini zei dat het hele land de ergste crisis sinds de burgeroorlog meemaakt.” [14]
“De UNRWA schrijft dat ze 940 miljoen USD ontvingen, 649 miljoen USD minder dan de totale behoeften en 60 miljoen USD minder dan in 2019. De financiële situatie van het agentschap blijft onzeker met een tekort van 100 miljoen USD ten tijde van medio september 2021.” [15]
“Al Jazeera schrijft in een nieuwsartikel dat de UNRWA krap bij kas zit en dat de organisatie heeft gewaarschuwd dat er een "race tegen de klok" bezig is om de noodfinanciering bij elkaar te krijgen om zo'n 210.000 kwetsbare mensen in het door crisis geteisterde Libanon van vitale diensten te kunnen voorzien.” [16]
6.6.
De rechtbank is van oordeel dat uit de door eisers ingebrachte algemene informatie niet eenduidig blijkt dat de UNRWA, gelet op de verslechterde financiële problemen van de UNRWA, in staat is de basisdiensten met betrekking tot gezondheid, onderwijs, verbetering van de kampen, noodhulp en sociale diensten aan Palestijnse vluchtelingen in Libanon te blijven voldoen.
6.7.
Verweerder heeft niet deugdelijk gemotiveerd dat de UNRWA in staat is in Libanon levensomstandigheden te bieden die stroken met haar opdracht. Verweerder haalt grotendeels dezelfde bronnen aan als eisers, maar interpreteert deze op een andere wijze.
De opdracht van de UNRWA is om Palestijnse vluchtelingen te beschermen, maar ook om hun welzijn en ontwikkeling te dienen. Deze opdracht omvat aldus meer dan het beschermen van de Palestijnse vluchtelingen tegen een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. [17] In de bestreden besluiten en ter zitting heeft verweerder geen inzicht gegeven in de maatstaf die hij hanteert bij beantwoording van de vraag in hoeverre de UNRWA in staat is deze opdracht uit te voeren. Dat behoorde hij wel te doen, omdat eisers landeninformatie hebben ingebracht waaruit zowel verweerder als eisers afleiden dat in Libanon in humanitair opzicht een zorgelijke situatie bestaat. De kwaliteit van die diensten moet daarbij ook worden betrokken. Niet is gebleken dat verweerder dit heeft gedaan
Verweerder heeft verder nagelaten de informatie waaruit het tegengestelde blijkt inzichtelijk te betrekken. Zo blijkt uit de algemene informatie dat de UNRWA sinds september 2021 weer kan rekenen op een financiële bijdrage uit de Verenigde Staten en zijn in het verlengde hiervan blijkens recente berichtgeving van 31 december 2021 ook onlangs nog financiële middelen toegekend door de Verenigde Staten. Verweerder gaat echter niet in op het nieuwsartikel van Al Jazeera waarin wordt vermeld dat de UNRWA,
desondanks, krap bij kas zit en dat de organisatie heeft gewaarschuwd dat er een "race tegen de klok" bezig is om de noodfinanciering bij elkaar te krijgen om zo'n 210.000 kwetsbare mensen in het door crisis geteisterde Libanon van vitale diensten te kunnen voorzien. Ook met de financiële steun van de Verenigde Staten is het nog maar de vraag of er voldoende middelen zijn om de UNRWA-diensten te blijven bieden.
De door verweerder genoemde brief van de UNRWA van 22 september 2021, maakt het voorgaande niet anders nu in deze brief in zijn algemeenheid de taak- en doelstelling van de UNRWA wordt beschreven en niet specifiek ingaat op de vraag of op dit moment de UNRWA kan voldoen aan haar opdracht.
6.8.
Gelet op het voorgaande, in samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat het standpunt van verweerder dat de UNRWA in staat is in Libanon de levensomstandigheden te bieden die stroken met haar opdracht, niet wordt gevolgd.
Kunnen eisers terugkeren naar het mandaatgebied?
7. Verder neemt de rechtbank met betrekking tot het betoog van eisers dat zij niet meer kunnen terugkeren naar Libanon, de volgende informatie uit het Thematisch ambtsbericht in aanmerking:
“Sinds de Libanese verkiezingen in mei 2018 kunnen PRL die in het buitenland wonen zonder verblijfsvergunning geen reisdocumenten van de Libanese autoriteiten krijgen. Hun terugkeer naar Libanon loopt vast als gevolg van een besluit van de toenmalige minister van Buitenlandse Zaken.”
7.1.
Volgens verweerder volgt uit werkinstructie 2020/19 Palestijnen dat hij niet is gehouden in het kader van de toepassing van artikel 1D van het Vluchtelingenverdrag bij de beoordeling van de asielaanvraag te beoordelen of de vreemdeling toegang kan krijgen tot het UNRWA-gebied waar hij of zij eerder heeft verbleven. De rechtbank volgt verweerder niet in zijn standpunt, gelet op rechtsoverwegingen 5.3 en 5.4., waarin over het X.T. arrest is overwogen dat de vraag of een staatloze Palestijn in staat is de bescherming of bijstand van de UNRWA te genieten, niet alleen afhangt van de mogelijkheden van deze organisatie om die bescherming of bijstand aan die staatloze te verlenen in een bepaalde sector van haar werkgebied, maar ook van de concrete mogelijkheid voor die staatloze om toegang te krijgen tot het grondgebied van die sector, of zelfs om naar dat werkgebied terug te keren indien hij het heeft verlaten. Dit standpunt van eisers heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank niet gemotiveerd weerlegd.
7.2.
Onder de aldus gegeven omstandigheden concludeert de rechtbank dat verweerder in het licht van hetgeen eisers hebben aangevoerd onvoldoende heeft onderzocht dan wel gemotiveerd of, en zo ja wanneer, en onder welke omstandigheden de bescherming of bijstand van de UNRWA, waar eisers gezien hun registratie in beginsel toe gerechtigd zijn, is opgehouden in de zin van de tweede alinea van artikel 1D van het Vluchtelingenverdrag.
Afhankelijk van de beantwoording van die vraag dient verweerder tevens een gemotiveerd standpunt in te nemen over de mogelijkheid voor eisers om terug te keren naar het mandaatgebied.
8. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de bestreden besluiten niet zorgvuldig zijn voorbereid en niet rusten op een deugdelijke en voldoende draagkrachtige motivering. Gezien de aard en de omvang van de nog te maken beoordeling ziet de rechtbank geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluiten in stand te laten of zelf in de zaken te voorzien. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen, omdat dat naar het zich laat aanzien geen doelmatige en efficiënte afdoeningswijze zou inhouden.
9. De beroepen zijn gegrond wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de bestreden besluiten vernietigen en verweerder opdragen opnieuw te beslissen op de asielaanvragen van eisers met in achtneming van deze uitspraak.
10. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Naar het oordeel van de rechtbank is sprake van samenhangende zaken als bedoeld in artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht, zodat de kosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand worden vastgesteld op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van de beroepschriften, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen gegrond;
  • vernietigt de bestreden besluiten;
  • draagt verweerder op nieuwe besluiten te nemen op de aanvragen van eisers met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.P. Bosman, rechter, in aanwezigheid van
mr.J.R. van Veen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.United Nations Relief and Works Agency.
2.Vreemdelingenwet 2000.
3.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 3 januari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1.
4.Vergelijk de Afdelingsuitspraak van 19 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:447, en de arresten van het Hof van Justitie van de Europese Unie (het Hof) van 17 juni 2010, ECLI:EU:C:2010:351 (Bolbol), van 19 december 2012, ECLI:EU:C:2012:836 (El Kott) en van 25 juli 2018, ECLI:EU:C:2018:584 (Alheto).
5.Zie de Afdelingsuitspraak van 14 juli 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1550, onder 7.
6.Zie o.a. de punten 45 t/m 65.
7.Zie punt 56.
8.Zie punt 58 en 59.
9.Arrest van het Hof van 13 januari 2021, ECLI:EU:C:2021:3 (X.T.).
10.Zie de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Noord-Holland, ECLI:NL:RBDHA:2021:5664.
11.Pagina’s 40 en 41.
12.Pagina 41.
13.Bijlage 22, The Danish Immigration Service, Palestinian Refugees: Access to registration and UNRWA services, documents, and entry to Jordan, juni 2020.
14.Bijlage 9, United Nations, UNRWA raises alarm on the situation of Palestine Refugees in Lebanon, 1 april 2021.
15.Bijlage 16 UN Relief and Works Agency for Palestine Refugees in the Near East (UNRWA), Letter from UNRWA to UNHCR describing UNRWA's mandate and services, 22 september 2021.
16.Bijlage 14, Al Jazeera – UNRWA in ‘race against time’ for Palestinian refugees in Lebanon, 19 januari 2022.
17.Het Verdrag