3.1.In de nadere reactie op het verweerschrift betoogt eiseres dat verweerder niet heeft onderbouwd dat de veehouderij van derde-partij een geringe depositie veroorzaakt. Van verweerder mag verwacht worden dat inzicht wordt geboden in het percentage van de totale depositie die wordt veroorzaakt door bedrijfs-, plan- of projectbijdragen. Bij de belangenafweging heeft verweerder bovendien de ecologische belangen niet deugdelijk betrokken. Daarnaast zijn geen financiële gegevens over het bedrijf van eiseres overgelegd, zodat ook niet duidelijk is wat de financiële gevolgen zijn van handhavend optreden tegen de vleesvarkensstal. Eiseres voert verder aan dat het onzeker is of de zogenoemde PAS-melders via het legaliseringstraject kunnen worden gelegaliseerd. Er wordt geen rekening gehouden met de mogelijkheid dat niet genoeg stikstofruimte beschikbaar komt. Er is geen concrete termijn en duur bepaald voor het legaliseringstraject. Handhaving wordt op deze manier ten onrechte voor onbepaalde tijd uitgesteld, aldus eiseres.
Het oordeel van de rechtbank
4. Niet in geschil is dat de vleesvarkensstal van derde-partij stikstofdepositie veroorzaakt op het Natura 2000-gebied en dat niet kan worden uitgesloten dat dit significante gevolgen heeft voor het Natura 2000-gebied. Derde-partij beschikt hiervoor niet over een vergunning als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, van de Wnb. Dit betekent dat derde-partij in overtreding is van dit artikel. Verweerder is bevoegd hiertegen handhavend op te treden.
5. Gelet op het algemeen belang dat is gediend met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag het bestuursorgaan weigeren dit te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisering bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
6. Niet in geschil is dat geen sprake is van concreet zicht op legalisering. Ook de rechtbank gaat daarvan uit. De rechtbank ziet zich in deze procedure dan ook voor de vraag gesteld of handhavend optreden op dit moment zodanig onevenredig moet worden geacht dat verweerder hiervan heeft mogen afzien.
7. Bij de beoordeling van de vraag of handhaving onevenredig is spelen aan de ene kant de belangen van derde-partij en aan de andere kant het natuurbelang. Bij de belangen van derde-partij spelen bedrijfsbelangen en het belang van de rechtszekerheid. Bij het natuurbelang gaat het om het behalen van instandhoudingsdoelen en het voorkomen van verdere achteruitgang van natuurwaarden in het Natura 2000-gebied.
8. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zijn standpunt dat handhaving onevenredig is, onvoldoende heeft gemotiveerd. Verweerder heeft in het bestreden besluit niet inzichtelijk gemaakt wat of hoe groot in dit geval de inbreuk is op de belangen die zijn betrokken bij de bescherming van de natuurlijke kenmerken van het Natura 2000-gebied. Zo is onduidelijk wat de huidige situatie van de te beschermen natuurwaarden is en in hoeverre de instandhoudingsdoelen voor de te beschermen habitattypen en vogelsoorten worden gehaald. Ook is niet duidelijk welk effect de vleesvarkensstal heeft op de te beschermen natuurwaarden. De enkele stelling dat de stikstofdepositie vanwege de vleesvarkensstal gering is, acht de rechtbank onvoldoende, nu verweerder geen inzicht heeft gegeven in wat hij verstaat onder gering. Daarbij geldt bovendien dat in veel Natura 2000-gebieden de te hoge stikstofbelasting mede wordt veroorzaakt door de cumulatieve stikstofdepositie van (veel) verschillende ‘kleine’ bronnen. Door verweerder is daarnaast niet gemotiveerd wat de effecten zijn van andere maatregelen die zijn of worden genomen op de te beschermen natuurwaarden in het Natura 2000-gebied. Verweerder heeft niet aannemelijk gemaakt dat de desbetreffende maatregelen al zo effectief zijn, of binnenkort zo effectief worden, dat handhavend optreden onevenredig is. Bovendien betekent de omstandigheid dat inmiddels andere maatregelen worden getroffen om de natuur te verbeteren en stikstofreductie te realiseren niet dat de vleesvarkensstal geen significante gevolgen voor het Natura 2000-gebied kan hebben. Ook voor wat betreft de belangen van derde-partij geldt naar het oordeel van de rechtbank dat verweerder die onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt. Verweerder heeft niet inzichtelijk gemaakt wat het belang is van de vleesvarkensstal voor het bedrijf van derde-partij. Daarnaast is door verweerder niet geconcretiseerd wat de financiële schade is voor derde-partij is als de vleesvarkensstal geheel of gedeeltelijk, al dan niet tijdelijk, moet worden ontmanteld.
9. Verweerder heeft verder niet aangetoond dat het in grote mate waarschijnlijk is dat op grond van het Legalisatieprogramma PAS-meldingen binnen afzienbare tijd een Wnb-vergunning kan worden verleend aan derde-partij. Het is de rechtbank onduidelijk wanneer er voldoende stikstofruimte beschikbaar zal zijn om deze vergunning te kunnen verlenen. Verweerder heeft tijdens de zitting bij de voorzieningenrechter de verwachting uitgesproken dat begin 2022 voldoende stikstofruimte beschikbaar zal zijn; in het verweerschrift heeft verweerder deze verwachting bijgesteld naar medio 2022 en tijdens de zitting bij de rechtbank heeft verweerder desgevraagd toegelicht dat het nog langer kan duren voordat voldoende stikstofruimte beschikbaar is om derde-partij een Wnb-vergunning te kunnen verlenen, omdat dit afhankelijk is van de effectiviteit van de verschillende maatregelen die zullen worden genomen ter reductie van de stikstofdepositie en de verbetering van de natuur in het Natura 2000-gebied. De rechtbank is van oordeel dat de mogelijkheid dat aan derde-partij op grond van het Legalisatieprogramma alsnog een Wnb-vergunning wordt verleend ten tijde van het bestreden besluit ongewis was, en overigens ook thans nog onvoldoende concreet is om op basis daarvan van handhaving af te zien.
10. Het beroep is gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit vanwege strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht vernietigen. Verweerder moet het bezwaarschrift opnieuw beoordelen in het licht van wat de rechtbank heeft geoordeeld. De aard van het in de besluitvorming geconstateerde gebrek maakt dat de rechtbank de rechtsgevolgen van de beslissing op bezwaar niet in stand kan laten of zelf in de zaak kan voorzien.
11. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoeden.
12. Omdat het beroep gegrond is, wordt verweerder veroordeeld in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).