ECLI:NL:RBDHA:2022:11393
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen niet tijdig beslissen op asielaanvraag niet-ontvankelijk verklaard
In deze zaak heeft eiseres, mede namens haar vier minderjarige kinderen, op 2 oktober 2019 asiel aangevraagd. De aanvraag werd op 7 november 2019 door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen als kennelijk ongegrond. Eiseres heeft hiertegen beroep aangetekend, wat leidde tot een uitspraak van de rechtbank op 6 december 2019, waarin het besluit werd vernietigd en de Staatssecretaris werd opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen. Echter, op 12 mei 2021 werd de asielaanvraag opnieuw afgewezen. Dit leidde tot een nieuwe rechtsgang, waarbij de rechtbank op 8 juni 2021 het beroep ongegrond verklaarde. Eiseres ging in hoger beroep, wat resulteerde in een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 11 juli 2022, waarin het hoger beroep gegrond werd verklaard en het eerdere besluit werd vernietigd.
Op 5 augustus 2022 heeft eiseres de Staatssecretaris in gebreke gesteld, en op 30 augustus 2022 heeft zij beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op haar asielaanvraag. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank overweegt dat het bestuursorgaan in gebreke is, maar dat de ingebrekestelling prematuur is ingediend, omdat de beslistermijn nog niet was verstreken. De rechtbank concludeert dat het beroep niet-ontvankelijk is, omdat de ingebrekestelling niet rechtsgeldig was. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, en de rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.