ECLI:NL:RBDHA:2022:11325

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 oktober 2022
Publicatiedatum
1 november 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 5590
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzuimboete en schending van de hoorplicht in belastingzaken

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 oktober 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door zijn echtgenote en dochter, en de inspecteur van de Belastingdienst. De zaak betreft een verzuimboete die aan eiser was opgelegd wegens het niet tijdig indienen van zijn aangifte inkomstenbelasting voor het jaar 2018. Eiser had uitstel gekregen tot 1 september 2019, maar heeft zijn aangifte pas op 5 december 2019 per post verstuurd, terwijl de aangifte uiterlijk op 6 december 2019 door de Belastingdienst ontvangen moest zijn. De rechtbank oordeelde dat de aangifte te laat was ingediend en dat de verzuimboete van € 369 terecht was opgelegd.

Echter, de rechtbank constateerde ook dat de Belastingdienst de hoorplicht had geschonden, omdat eiser niet was gehoord voordat de uitspraak op bezwaar werd gedaan. Eiser had in juni 2021 aangegeven gehoord te willen worden, maar dit was niet gebeurd. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de uitspraak op bezwaar, maar bepaalde dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven, omdat de verzuimboete terecht was opgelegd. De rechtbank besloot dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling, aangezien er geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten waren gesteld of gebleken.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 21/5590

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van

20 oktober 2022 in de zaak tussen

ir. [eiser] , wonende te [woonplaats] , eiser

en

de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van verweerder van 13 juli 2021 op het bezwaar van eiser tegen de aan hem opgelegde verzuimboete.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 oktober 2022.
Eiser is verschenen bijgestaan door zijn echtgenote en dochter. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. [A] en [B] .

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 49 aan eiser te vergoeden.

Overwegingen

1. Bij brief van 28 februari 2019 is eiser uitgenodigd tot het doen van aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2018 vóór
1 mei 2019. Vervolgens is aan eiser tot 1 september 2019 uitstel verleend.
2. Met dagtekening 21 oktober 2019 is aan eiser een herinnering tot het doen van aangifte gestuurd. Daarin is aangegeven dat de aangifte uiterlijk 4 november 2019 binnen moet zijn. Met dagtekening 22 november 2019 heeft verweerder eiser aangemaand en vermeld dat de aangifte uiterlijk 6 december 2019 binnen moet zijn en dat anders een boete kan worden opgelegd van minimaal € 369.
3. Eiser heeft zijn aangifte op donderdag 5 december 2019 per post verstuurd. Volgens de gegevens van verweerder is de aangifte op maandag 9 december 2019 door hem ontvangen.
4. Met dagtekening 2 juli 2020 is aan eiser een verzuimboete opgelegd van
€ 369 wegens het niet tijdig doen van aangifte.
5. In geschil is of de verzuimboete terecht en naar het juiste bedrag is opgelegd. Verder is in geschil of verweerder de hoorplicht heeft geschonden.
Verzuimboete
6. Op grond van artikel 67a, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr), kan aan de belastingplichtige die is uitgenodigd tot het doen van aangifte en die de aangifte niet, dan wel niet binnen de in de aanmaning tot het doen van aangifte gestelde termijn heeft gedaan, een verzuimboete worden opgelegd van ten hoogste € 5.278. De verzuimboete heeft tot doel een gebod tot nakoming van fiscale verplichtingen in te scherpen. Daarbij speelt de mate van verwijtbaarheid van het verzuim geen rol. Naar vaste jurisprudentie dient alleen bij afwezigheid van alle schuld (avas) oplegging van een verzuimboete achterwege te blijven. Van avas is sprake als eiser alle in de gegeven omstandigheden van hem in redelijkheid te vergen zorg heeft betracht om te bewerkstelligen dat het verzuim niet zou worden begaan. [1] De bewijslast dat dit het geval is, rust op eiser.
7. In de aanmaning staat “Uw aangifte moet nu uiterlijk 6 december 2019 bij ons binnen zijn”. Deze formulering maakt duidelijk dat de genoemde uiterste datum geen verzenddatum is maar de datum waarop de aangifte diende te zijn ontvangen door verweerder. [2]
8. Verweerder heeft zijn stelling dat de aangifte pas op 9 december 2019 is ontvangen, onderbouwd met een afschrift uit zijn systeem (bijlage 7 bij het verweerschrift). De rechtbank heeft geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de door verweerder genoemde ontvangstdatum. De aangifte is dan ook te laat bij verweerder binnengekomen.
9. Van avas acht de rechtbank geen sprake. De rechtbank gaat er op grond van eisers verklaring vanuit dat hij de aangifte op 5 december 2019 op de post heeft gedaan. Eisers stelling dat de aangifte daarom wel op 6 december 2019 moet zijn ontvangen, volgt de rechtbank echter niet. Zoals verweerder ter zitting heeft gesteld, is de aangifte naar een antwoordnummer gestuurd en wordt die post volgens de website van PostNL binnen 48 uur bezorgd. De vertraging in de ontvangst van de aangifte acht de rechtbank niet dermate onverklaarbaar dat dit tot het oordeel dient te leiden dat eiser geen enkel verwijt treft. Bovendien heeft eiser door de aangifte een dag voor het einde van de termijn ter post te bezorgen het risico genomen dat deze te laat zou kunnen worden ontvangen [3] . Naar het oordeel van de rechtbank is de verzuimboete terecht opgelegd en is deze passend en geboden.
10. Alle door eiser overlegde voorbeelden van verschillen tussen ontvangstdatum en dagtekening bij correspondentie van en met verweerder doen aan het voorgaande oordeel niet af. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat het ontvangen van post van verweerder met een dagtekening gelegen in de toekomst veroorzaakt wordt door de werkwijze van verweerder. Deze werkwijze creëert voor de belastingplichtige over het algemeen een langere reactietermijn en is derhalve niet ten nadele van de belastingplichtige.
Hoorplicht
11. In juni 2021 heeft eiser in diverse e-mails duidelijk te kennen gegeven dat hij gehoord wil worden. Desondanks heeft verweerder uitspraak op bezwaar gedaan zonder eiser alsnog te horen of schriftelijk te reageren op eisers uitvoerige betoog van
16 januari 2021. Verweerder heeft daarmee de hoorplicht geschonden. Ter zitting heeft eiser verklaard dat hij wil dat de zaak wordt teruggewezen naar verweerder, zodat het hoorgesprek alsnog kan plaatsvinden. Verweerder heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat alsnog horen geen nut heeft, aangezien de standpunten van partijen duidelijk zijn. Omdat de rechtbank uitgaat van de door eiser genoemde verzenddatum, is er naar het oordeel van de rechtbank geen feitelijk geschilpunt meer waar in het hoorgesprek meer duidelijkheid over kan worden geschept. Bovendien heeft eiser in de beroepsfase zijn standpunt uitvoerig schriftelijk en mondeling toegelicht, waarop verweerder heeft gereageerd, zodat terugwijzing slechts tot verlenging van de procedure in eerste aanleg zal leiden. De rechtbank heeft de zaak daarom niet teruggewezen en de zaak zelf afgedaan.
12. Vanwege de schending van de hoorplicht is het beroep gegrond verklaard en is de uitspraak op bezwaar vernietigd. Omdat de verzuimboete terecht en naar het juiste bedrag is opgelegd, heeft de rechtbank bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. Er zijn geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten gesteld of gebleken.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.E. Postema, rechter, in aanwezigheid van
mr. P. Jasperse, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 oktober 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht), Postbus 20302,
2500 EH Den Haag.