Overwegingen
1. Eiser stelt van Libische nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1994.
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, tweede, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb 2000 heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. Eiser voert aan dat in de maatregel ten onrechte is opgenomen dat eiser geen rechtmatig verblijf heeft, eiser heeft immers een asielaanvraag gedaan. Eiser heeft de gronden 3a, 3b, 4a, 4b en 4c betwist. Tevens stelt eiser dat had moeten worden volstaan met de oplegging van een lichter middel omdat eiser ook vanuit verblijf in het AZC kan worden overgedragen. Eiser is aangehouden terzake verdenking van het plegen van openlijk geweld waarbij hij zelf in zijn zij is geschoten en aansluitend aan kort verblijf in het ziekenhuis en na strafrechtelijke heenzending in bewaring is gesteld. Het is niet zorgvuldig dat een GGD-arts die hiervan in kennis wordt gesteld dan aangeeft dat eiser niet gezien hoeft te worden en dat eiser na ontslag uit het ziekenhuis in het Cellencomplex gezien zal worden door een verpleegkundige. Eiser heeft zich na zijn mob-meldingen weer gemeld dus dat kan niet worden tegengeworpen. Uit het dossier blijkt niet dat het overdrachtsbesluit is uitgereikt.
4. De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren en overweegt daartoe als volgt.
5. In de maatregel is vermeld dat eiser op de zogenoemde Dublingrond in bewaring wordt gesteld omdat “er een claimakkoord is ontvangen op 28 januari 2022”. De rechtbank overweegt dat indien op 19 oktober 2022 wordt overgegaan tot inbewaringstelling dit dus betekent dat de overdrachtstermijn moet zijn verlengd omdat de overdrachtstermijn in beginsel na zes maanden verstrijkt. Voorafgaand aan oplegging van de maatregel moet dit worden nagegaan want als de overdrachtstermijn is verstreken kan de feitelijke overdracht niet meer plaatsvinden en kan bewaring dus ook niet ter fine van een Dublinoverdracht dienen. In de maatregel moet ook worden gemotiveerd dat de overdrachtstermijn is verlengd. In de maatregel is echter alleen het navolgende overwogen:
(…)
Op 25 januari 2022 is er door de Nederlandse autoriteiten een claim verzoek gelegd bij EU-lidstaat Zweden welke op 28 januari 2022 is gehonoreerd door Zweden. Dit maakt dat de Dublin claim tot 28 juli 2023 van kracht is. Tevens heeft betrokkene in Nederland asiel aangevraagd en is dit afgewezen..
(…)
6. De rechtbank kan op grond van deze passage niet vaststellen of is onderkend dat de overdrachtstermijn in beginsel zes maanden duurt. Er is niet vermeld dat de overdrachtstermijn is verlengd. In de maatregel is wel vermeld dat eiser op 24 maart 2022, 25 juli 2022 en 6 oktober 2022 met onbekende bestemming is vertrokken uit de COA-opvang en “mob is gemeld”.
In de maatregel is niet vermeld dat “de afwijzing van de asielaanvraag” een beschikking van 12 oktober 2022 is, waarin is bepaald dat de asielaanvraag van eiser niet in behandeling wordt genomen omdat de Zweedse autoriteiten hiervoor verantwoordelijk worden geacht. In de maatregel is evenmin opgenomen dat in dit overdrachtsbesluit onder meer is vermeld dat de Zweedse autoriteiten op 22 april 2022 zijn geïnformeerd dat eiser met onbekende bestemming is vertrokken.
7. In de M110 is onder meer het navolgende vermeld:
(…)
Vraag: Omdat u op 24 maart 2022, 25 juli 2022 en op 6 oktober 2022 met onbekende
bestemming bent vertrokken uit de COA-opvang, verblijf u nu onrechtmatig in Nederland. Hebt u zich gemeld bij de politie i.v.m. uw onrechtmatige verblijf?
Antwoord: Ik heb hier geen melding van gemaakt. Ik zat in detentie en heb ze hier niet van op de hoogte gebracht.
Vraag: Waarom bent u meerdere malen met onbekende bestemming vertrokken?
Antwoord: Ik denk dat dit was omdat ik gedetineerd heb gezeten. Ik wist ook niet wat ik allemaal moest regelen. Ik ben op 13 juli 2022 vrij gekomen.
(…)
8. De rechtbank heeft verweerder ter zitting voorgehouden dat het bericht aan de Zweedse autoriteiten dat de overdrachtstermijn wordt verlengd niet is toegevoegd aan het dossier en de rechtbank dus niet kan vaststellen of eiser op 19 oktober 2022 in bewaring kon worden gesteld op grond van een claimakkoord dat op 28 januari 2022 tot stand is gekomen. Verweerder heeft daarop ter zitting dit stuk toegevoegd aan het dossier. Hieruit blijkt dat verweerder op 22 april 2022 de overdrachtstermijn heeft verlengd omdat eiser met onbekende bestemming is vertrokken.
9. Het is de rechtbank bekend dat verweerder zich doorgaans op het standpunt stelt dat er geen rechtsmiddel open staat tegen het verlengen van de overdrachtstermijn. De rechtbank, deze zittingsplaats, heeft meermalen geoordeeld dat een vreemdeling, om - kort gezegd- een effectief rechtsmiddel te hebben tegen een overdracht(sbesluit), wel kan opkomen tegen het verlengen van de overdrachtstermijn (zie onder meer de uitspraak van 8 september 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:9103). In het dossier bevindt zich een overdrachtsbesluit en een faxbevestiging. Zoals voorgehouden ter zitting en zoals aangevoerd door eiser kan de rechtbank op grond van deze stukken niet nagaan naar wie de beschikking is gefaxt. Dit stuk bestaat uit twee pagina’s waarin is vermeld naar welk faxnummer een medewerker van verweerder een aanbiedingsbrief, beschikking en informatieblad in een bepaald dossiernummer heeft gefaxt. In de stukken van de rechtbank zoals verweerder die heeft toegevoegd aan het dossier, is niet vermeld aan wie dit faxnummer behoort. Uit het dossier kan niet worden opgemaakt of het overdrachtsbesluit op juiste wijze is uitgereikt terwijl verweerder zich op het standpunt stelt dat geen rechtsmiddel is aangewend tegen dit besluit. Verweerder heeft desgevraagd aangegeven dat het faxnummer aan wie het overdrachtsbesluit is gefaxt toebehoort aan een advocaat. De rechtbank gaat uit van deze mededeling zoals door verweerder ter zitting gedaan. Dit laat onverlet dat, voor zover er van dient te worden uitgegaan dat eiser niet is opgekomen tegen het overdrachtsbesluit en dus ook niet tegen de passage dat de overdrachtstermijn is verlengd, op het moment dat tot inbewaringstelling wordt overgegaan verweerder zich er in de onderhavige procedure nader van had moeten vergewissen of overdracht op grond van het op 28 januari 2022 tot stand gekomen claimakkoord kan plaatsvinden. Indien tot inbewaringstelling wordt overgegaan brengt dat een eigen verantwoordelijkheid en bijbehorende onderzoeksplicht mee.
10. De rechtbank heeft verweerder voorts voorgehouden dat het dossier geen uittreksel uit de justitiële documentatie bevat. De rechtbank acht dit wel van (doorslaggevend) belang. Eiser heeft immers in het gehoor dat dient om te kunnen beslissen of tot inbewaringstelling kan en zal worden overgegaan verklaard dat hij denkt dat de mob-meldingen een gevolg kunnen zijn van detentie.
De rechtbank overweegt dat de onderzoeksplicht voor verweerder, gelet op deze concrete omstandigheden, met zich brengt dat verweerder had moeten nagaan of eiser de datum dat hij voorafgaande aan de verlenging van de overdrachtstermijn door het COa met onbekende bestemming is gemeld was gedetineerd. Indien de vreemdeling is gedetineerd is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van onderduiken op grond waarvan een bevoegdheid tot verlenging van de overdrachtstermijn ontstaat. De vreemdeling is immers in de macht van de autoriteiten, zodat bezwaarlijk kan worden gesteld dat hij zich aan de autoriteiten probeert te onttrekken om zo de feitelijke overdracht te verhinderen. Dat een COa een “andere” autoriteit is dan de politie en een justitiële inrichting en er -kennelijk- geen of onvoldoende communicatie plaatsvindt doet op geen enkele wijze af aan de verantwoordelijk om na te gaan of een mob-melding terecht is gedaan alvorens tot verlenging van een overdrachtstermijn over te gaan. Indien sprake is van een verlengde overdrachtstermijn en de vreemdeling verklaart in wezen, zoals eiser dit heeft gedaan, dat hij niet met onbekende bestemming was vertrokken maar hij niet in het AZC verbleef omdat hij was gedetineerd, dient verweerder dit na te gaan alvorens hij overgaat tot het in bewaring stellen. De rechtbank overweegt hierbij dat dit onderzoek eenvoudig van aard en niet tijdsintensief is. Verweerder hoeft immers enkel een uittreksel uit de justitiële documentatie op te vragen omdat daarop niet alleen openstaande en afgedane strafzaken zijn vermeld, maar tevens wordt aangegeven wanneer welke vrijheidsstraffen ten uitvoer zijn gelegd. Verweerder is dit niet nagegaan, ook niet na oplegging van de maatregel.
Voor zover verweerder zich op het standpunt zou hebben gesteld dat tegen de verlenging van een overdrachtstermijn niet kan worden opgekomen in de bewaringsprocedure zou de rechtbank dit niet volgen. Indien de overdrachtstermijn ten onrechte is verlengd en dus is verstreken, regardeert dit de rechtmatigheid van de oplegging van de maatregel omdat de maatregel dan op een verkeerde grondslag is gebaseerd. De autoriteiten die beslissen over het al dan niet opleggen van een bewaringsmaatregel hebben, indien de vreemdeling verklaart dat er geen sprake is van vertrek met onbekende bestemming, daarom een onderzoeksplicht om na te gaan of de overdrachtstermijn is verstreken ook als in het besluit tot buiten behandeling stelling van de asielaanvraag is vermeld dat de overdrachtsdatum is verlengd.
11. De rechtbank heeft verweerder en eiser gevraagd of zij ter zitting kunnen nagaan wanneer eiser voorafgaand aan 22 april 2022, de dag waarop de overdrachtsdatum is verlengd, in detentie heeft verbleven. In de maatregel is namelijk vermeld dat eiser op 24 maart 2022 “mob is gemeld”, zodat de rechtbank, nu dit de enige mob-melding tussen datum asielaanvraag en datum verlenging van de overdrachtstermijn is, er van uit gaat dat deze melding volgens verweerder de verlenging rechtvaardigt. Verweerder heeft ter zitting na raadpleging van zijn digitale dossier aangegeven dat eiser op 21 maart 2022 strafrechtelijk in verzekering is gesteld. Eiser heeft aangegeven dat hij medio maart 2022 eerst in voorarrest is geplaatst en aansluitend een vrijheidsstraf heeft ondergaan en op 23 juli 2022 in vrijheid is gesteld en dus van medio maart tot 23 juli 2022 onafgebroken op strafrechtelijke gronden in detentie heeft verbleven. De rechtbank concludeert dat eiser in die periode simpelweg niet met onbekende bestemming heeft kúnnen gaan en eiser al die tijd ter beschikking van verweerder heeft gestaan om te worden overgedragen. Eiser kan bezwaarlijk worden verweten dat hij in die periode niet in het AZC heeft verbleven en/of niet heeft voldaan aan zijn meldplicht. Indien eiser wordt gedetineerd kan van hem ook niet worden verwacht dat hij het COa informeert over zijn nieuwe verblijfplaats. Het is aan de autoriteiten om zich te realiseren dat het detineren van een vreemdeling verstrekkende verblijfsrechtelijke en andere gevolgen kan hebben. Het is bovendien eenvoudig en weinig tijdsintensief om wanneer wordt overgegaan tot vrijheidsontneming op strafrechtelijke gronden van een derdelander de IND te verwittigen die vervolgens dit kan melden bij het COa. Op die wijze wordt voorkomen dat het COa enkel feitelijk vaststelt dat de derdelander niet (langer) op het AZC verblijft en zonder enig nader onderzoek een MOB-melding registreert wat dus tot een onterechte verlenging van de overdrachtstermijn, een onrechtmatige inbewaringstelling en een overdracht kan leiden.
12. De rechtbank concludeert dat verweerder gelet op de datum van het claimakkoord en de verklaringen van eiser die in wezen neerkomen op het betwisten van de mob-meldingen voorafgaand aan oplegging van de maatregel had moeten nagaan of de overdrachtstermijn was verlengd en of deze verlenging terecht was. Verweerder heeft dit niet gedaan. De maatregel is daardoor dermate onzorgvuldig voorbereid dat deze van aanvang af onrechtmatig is. De rechtbank constateert hierbij op basis van het onderzoek ter zitting dat de verlenging van de overdrachtstermijn ten onrechte is geschied omdat de reden dat eiser op 24 maart 2022 zich niet in de opvanglocatie bevond is gelegen in zijn strafrechtelijke detentie. Op het moment dat eiser in bewaring is gesteld was de overdrachtstermijn dus verstreken waardoor de bewaring niet kan strekken ter fine van de Dublinoverdracht. Dat de Zweedse autoriteiten een verlenging van de overdrachtstermijn niet kunnen controleren op rechtmatigheid omdat dit slechts een mededeling van verweerder betreft en de feitelijke overdracht is voorzien op 2 november 2022 ontslaat verweerder niet van zijn eigen verplichtingen.
13. Op grond van het bovenstaande concludeert de rechtbank reeds dat de maatregel van aanvang af onrechtmatig is en om die reden zal worden opgeheven. De andere argumenten van partijen over de beroepsgronden behoeven dan ook geen bespreking meer.
14. De rechtbank overweegt ten overvloede dat op zorgvuldige wijze verzocht is of het Openbaar Ministerie bezwaar heeft tegen de overdracht. In de onderhavige procedure is verzocht om een uitdrukkelijke reactie op de vraag of bezwaren bestaan en is niet medegedeeld dat “indien geen bezwaren bestaan niet nader hoeft te worden gereageerd”. De rechtbank verwijst hierbij naar de uitspraak van de rechtbank, deze zittingsplaats van 25 oktober 2022 (ECLI:NL:RBDHA:2022:11068). De rechtbank stelt overigens vast dat slechts enkele uren na het verzoek om aan te geven of bezwaar tegen de overdracht bestaat reeds door het Openbaar Ministerie is gereageerd en “praktische problemen” dus geenszins zodanig groot zijn dat steeds een termijn van drie werkdagen dient te worden gesteld, maar verzocht kan worden of per ommegaande kan worden gereageerd. Een dergelijke werkwijze brengt naar het oordeel van de rechtbank beter tot uitdrukking dat een maatregel een inperking van het recht op vrijheid is en de rechtmatigheid dus volledig en grondig moet worden onderzocht. 15. Het beroep is gegrond en de maatregel van bewaring is vanaf het moment van opleggen daarvan onrechtmatig. De rechtbank zal de onmiddellijke opheffing van de maatregel van bewaring bevelen en de onmiddellijke invrijheidstelling van eiser gelasten.
16. Op grond van artikel 106 van de Vw 2000 kan de rechtbank indien zij de opheffing van de maatregel van bewaring beveelt aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen. De rechtbank acht gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen voor 14 dagen onrechtmatige (tenuitvoerlegging van de) vrijheidsontnemende maatregel van 2 x € 130,- (verblijf politiecel) en 12 x € 100,- (verblijf detentiecentrum) = € 1.460,-.
17. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.