In deze zaak hebben eisers, een echtpaar, beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op hun asielaanvragen. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder op 9 oktober 2020 alsnog op de aanvragen heeft beslist. De rechtbank heeft de gemachtigde van eisers op 10 februari 2021 verzocht om te bevestigen of de inwilligende beslissing aanleiding geeft om het beroep in te trekken. Aangezien er geen reactie is ontvangen, gaat de rechtbank ervan uit dat de beroepen worden gehandhaafd.
De rechtbank heeft vervolgens, op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank overweegt dat met de inwilliging van de aanvragen de eisers hebben bereikt wat zij beoogden, waardoor de beroepen tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet meer beoordeeld hoeven te worden. De beroepen zijn derhalve niet-ontvankelijk verklaard.
Daarnaast heeft de rechtbank overwogen dat verweerder een dwangsom van €1.442,- verschuldigd is aan eisers, maar dat er slechts één dwangsom verbeurd wordt omdat eisers gehuwd zijn en gelijktijdig zijn ingereisd. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder deze dwangsom op 22 mei 2020 al heeft betaald, waardoor eisers geen procesbelang meer hebben op dit punt. Tot slot heeft de rechtbank verweerder veroordeeld in de proceskosten van eisers, vastgesteld op €379,50.