ECLI:NL:RBDHA:2022:11266

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 oktober 2022
Publicatiedatum
31 oktober 2022
Zaaknummer
09/096037-22
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zware mishandeling en bedreiging met een bestelbus in Voorburg

Op 31 oktober 2022 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 15 april 2022 in Voorburg betrokken was bij een gewelddadig voorval. De verdachte, geboren in 1992, werd beschuldigd van zware mishandeling en bedreiging. Tijdens de zitting op 17 oktober 2022 heeft de officier van justitie vrijspraak gevraagd voor de poging tot doodslag, maar wel bewezenverklaring van de zware mishandeling en bedreiging. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte met een bestelbus met aanzienlijke snelheid op [slachtoffer 1] is ingereden, waardoor deze zwaar lichamelijk letsel opliep, waaronder een gebroken schouder. De rechtbank oordeelde dat de verdachte voorwaardelijk opzet had op het toebrengen van dit letsel. Daarnaast heeft de verdachte bedreigende woorden geuit richting [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1]. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 191 dagen, waarvan 90 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 120 uren. De rechtbank heeft ook bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht en ambulante behandeling.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/096037-22
Datum uitspraak: 31 oktober 2021
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de meervoudige kamer verwezen zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1992 te [geboorteplaats] ,
BRP- [adres 1] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 17 oktober 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M. van Empelen en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. A.A. Boersma naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 15 april 2022 te Voorburg, gemeente Leidschendam-Voorburg, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] , opzettelijk van het leven te beroven,
- met een bestelbus met hoge snelheid, althans met aanzienlijke snelheid, in de richting van [slachtoffer 1] te rijden en/of
- (vervolgens) met die bestelbus tegen [slachtoffer 1] aan te rijden (tengevolge waarvan [slachtoffer 1] (hard) tegen/op de motorkap en/of voorruit van die bestelbus en vervolgens op de grond is terecht gekomen)
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 15 april 2022 te Voorburg, gemeente Leidschendam-Voorburg, in elk geval in Nederland, aan [slachtoffer 1] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten onder meer een gebroken schouder en/of een schouder uit de kom en/of een kneuzing in het been en/of gekneusde ribben en/of een scheur in de wenkbrauw, heeft toegebracht door
- met een bestelbus met hoge snelheid, althans met aanzienlijke snelheid, in de richting van [slachtoffer 1] te rijden en/of
- (vervolgens) met die bestelbus tegen [slachtoffer 1] aan te rijden (tengevolge waarvan [slachtoffer 1] (hard) tegen/op de motorkap en/of voorruit van die bestelbus en vervolgens op de grond is terecht gekomen);
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 15 april 2022 te Voorburg, gemeente Leidschendam-Voorburg, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
- met een bestelbus met hoge snelheid, althans met aanzienlijke snelheid, in de richting van [slachtoffer 1] te rijden en/of
- (vervolgens) met die bestelbus tegen [slachtoffer 1] aan te rijden, (tengevolge waarvan [slachtoffer 1] (hard) tegen/op de motorkap en/of voorruit van die bestelbus en vervolgens op de grond is terecht gekomen),
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

2.hij op of omstreeks 15 april 2022 te Voorburg, gemeente Leidschendam-Voorburg, in elk geval in Nederland, [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1] , heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door- met een bestelbus met hoge snelheid, althans met aanzienlijke snelheid, door een straat te rijden (waar ook voornoemde [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1] zich bevonden) en/of- (ondertussen) dreigend de woorden te uiten "Ik rijd jullie allemaal dood" en/of "Ik vermoord jullie" en/of "Jullie gaan er ook zo aan", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking, en/of- (nadat voornoemde [slachtoffer 1] aan was gereden) dreigend de woorden te uiten "Dat is een" en/of "Het had alleen [slachtoffer 2] moeten wezen", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking.

3.De bewijsbeslissing

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het onder 1 primair ten laste gelegde en tot bewezenverklaring van het onder 1 subsidiair en onder 2 ten laste gelegde.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat maar beperkte bewijswaarde kan worden toegekend aan de verklaringen van [slachtoffer 2] , [slachtoffer 1] , [naam 1] en [naam 2] omdat de verklaringen onderling tegenstrijdig zijn en afwijken van hetgeen op de camerabeelden is te zien. De raadsman heeft zich ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
3.3.1.
Het oordeel van de rechtbank met betrekking tot feit 1
Vaststelling van de feiten
Op 15 april 2022 vond op [adres 2] in Voorburg een confrontatie plaats tussen de verdachte enerzijds en vier mannen anderzijds, waaronder [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2] ), [naam 2] (hierna: [naam 2] ) en [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] ). [2] Er was een conflict tussen de verdachte en [slachtoffer 2] , zijn ex-stiefvader, over het recht van bewoning van het huis op [adres 2] . De vier mannen gingen naar de woning waar de verdachte en zijn vriendin destijds verbleven, om de sloten te vervangen. [3] Zowel in het cilinderslot van de voordeur als van de achterdeur is geboord. Op dat moment was alleen de vriendin van de verdachte aanwezig in de woning. Nadat zij het geluid aan de deuren van de woning hoorde, heeft zij de verdachte gebeld. [4] Toen de verdachte bij de woning aankwam, hebben de vier mannen zich verplaatst naar de overkant van de straat om de komst van de politie af te wachten. [5] De verdachte is toen in zijn auto gaan zitten en is rondjes in de buurt gaan rijden. Vervolgens is hij lange tijd stil blijven staan voor de woning. [6] De verdachte hing uit het raam aan de bestuurderszijde en heeft naar de mannen geroepen en bedreigingen geschreeuwd. Op een gegeven moment heeft de verdachte geroepen: ‘Ik doe maar één ding. Ik rijd jullie alle vier voor jullie kankerpoten, jullie gaan dood, alle vier, kom maar.’ Daarop liepen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] met versnelde pas richting de verdachte in de bestelbus. [7] De verdachte heeft verklaard dat hij doodsangsten heeft uit gestaan toen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] op hem afkwamen en dat hij aan de beurt zou zijn geweest als hij was blijven staan. [8] De verdachte reed een paar meter naar achteren tot hij niet verder kon omdat een auto achter hem stond. [9] Vervolgens gaf de verdachte veel gas en trok hij met slippende banden op richting [slachtoffer 1] . De verdachte reed tegen [slachtoffer 1] aan waardoor [slachtoffer 1] op de motorkap en voorruit van de bestelbus terecht kwam en vervolgens op de grond viel. De verdachte reed na de aanrijding de straat uit. Een kort moment later komt de verdachte terug in zijn bestelauto en riep hij: ‘En dat is één, de volgende komt.’ [10]
De rechtbank moet de vraag beantwoorden of het handelen van de verdachte kan worden gekwalificeerd als poging doodslag, zware mishandeling of poging zware mishandeling.
Poging doodslag
De rechtbank overweegt dat de kans dat een voetganger als gevolg van een aanrijding door een auto zal komen te overlijden, in belangrijke mate wordt bepaald door de snelheid waarmee de aanrijding plaatsvindt. Het dossier bevat hier geen objectieve informatie over. Uit de beschrijving van de camerabeelden blijkt dat de auto vanuit stilstand optrok. De afstand van vertrek tot het punt waarop de aanrijding plaatsvond is niet berekend, maar zal niet langer zijn circa 30 meter (de auto reed langs vier of vijf tussenwoningen). Omdat de botssnelheid niet kan worden vastgesteld, is de rechtbank van oordeel dat op grond van het dossier niet kan worden vastgesteld dat sprake was van een aanmerkelijke kans op de dood.
Gelet hierop acht de rechtbank de primair tenlastegelegde poging tot doodslag niet wettig en overtuigend bewezen en zal zij verdachte daarvan vrijspreken.
Zwaar lichamelijk letsel
De volgende vraag is of het letsel van [slachtoffer 1] kan worden gezien als zwaar lichamelijk letsel. Op grond van artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht wordt daaronder onder andere begrepen: ziekte die geen uitzicht op volkomen genezing overlaat, voortdurende ongeschiktheid tot uitoefening van ambts- of beroepsbezigheden. Ook buiten deze gevallen kan lichamelijk letsel als zwaar worden beschouwd indien dat naar gewoon spraakgebruik als zodanig kan worden aangeduid. Daarbij kan betekenis toekomen aan de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel.
De rechtbank stelt vast dat [slachtoffer 1] een schouder uit de kom, een fractuur in de schouder, aangezichtsletsel en meerdere kneuzingen heeft opgelopen door de aanrijding. [11] Dit letsel heeft gedurende lange tijd veel pijn en hinder veroorzaakt. [12] [slachtoffer 1] is gedurende enkele maanden 100% arbeidsongeschikt geweest en kan nog steeds niet zijn volledige normale beroepsbezigheden verrichten. [13]
Gelet op de aard van het letsel en het feit dat op dit moment (ruim zes maanden na de aanrijding) nog geen volledig herstel heeft plaatsgevonden, is de rechtbank van oordeel dat het door [slachtoffer 1] opgelopen letsel als zwaar lichamelijk letsel moet worden aangemerkt, zodat dit onderdeel van de tenlastelegging bewezen kan worden verklaard.
Voorwaardelijk opzet op het zware letsel
De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier het letsel van [slachtoffer 1] – aanwezig is indien de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dat gevolg zal intreden. Of sprake is van bewuste aanvaarding van zo een kans heeft te gelden dat uit de enkele omstandigheid dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, niet zonder meer kan worden afgeleid dat hij de aanmerkelijke kans op het gevolg bewust heeft aanvaard, omdat ook sprake kan zijn van bewuste schuld. Bepaalde gedragingen kunnen echter naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het betreffende gevolg bewust heeft aanvaard.
Uit de hiervoor vastgestelde feiten blijkt dat de verdachte vanuit stilstand met slippende banden heeft opgetrokken en gereden in de richting van [slachtoffer 1] , terwijl [slachtoffer 1] juist op het voertuig afliep. De verklaring van de verdachte dat hij [slachtoffer 1] niet heeft gezien, acht de rechtbank niet geloofwaardig, nu hij zelf ter terechtzitting heeft verklaard dat hij doodsangsten heeft uitgestaan toen hij [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] op hem af zag komen. De rechtbank is van oordeel dat uit het dossier geen aanwijzingen naar voren komen dat de verdachte vol opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Door de wijze van handelen heeft de verdachte naar het oordeel van de rechtbank echter wel voorwaardelijk opzet gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
Conclusie
Gelet hierop acht de rechtbank de onder 1 subsidiair ten laste gelegde zware mishandeling wettig en overtuigend bewezen.
3.3.2.
Het oordeel van de rechtbank met betrekking tot feit 2
De rechtbank zal voor feit 2 met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaan. De verdachte heeft dit feit namelijk bekend en daarna niet anders verklaard. Daarnaast heeft de raadsman geen vrijspraak bepleit.
De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen:
  • Het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 2] , p. 4;
  • Het proces-verbaal bevindingen, p. 68;
  • De verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 17 oktober 2022.
De rechtbank is van oordeel dat de aard van de ten laste gelegde uitlatingen in de gegeven omstandigheden een bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of zware mishandeling van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] opleveren. De rechtbank komt daarmee tot een bewezenverklaring van het onder 2 ten laste gelegde zoals hierna weergegeven. Van het eerste onderdeel (het met een bestelbus door de straat rijden) zal de verdachte worden vrijgesproken, omdat nergens uit blijkt dat dit was bedoeld om een ander te bedreigen.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1.
hij op 15 april 2022 te Voorburg, gemeente Leidschendam-Voorburg, aan [slachtoffer 1] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten onder meer een gebroken schouder en/of een schouder uit de kom en een kneuzing in het been en gekneusde ribben en een scheur in de wenkbrauw, heeft toegebracht door
- met een bestelbus met aanzienlijke snelheid, in de richting van [slachtoffer 1] te rijden en
- vervolgens met die bestelbus tegen [slachtoffer 1] aan te rijden tengevolge waarvan [slachtoffer 1] op de motorkap en voorruit van die bestelbus en vervolgens op de grond is terecht gekomen;

2.hij op 15 april 2022 te Voorburg, gemeente Leidschendam-Voorburg, [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] , heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door- dreigend de woorden te uiten "Ik rijd jullie allemaal dood", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking, en- nadat voornoemde [slachtoffer 1] aan was gereden dreigend de woorden te uiten "Dat is een".

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

4.1
Het standpunt van de verdediging
Ter terechtzitting heeft de raadsman overeenkomstig zijn pleitnota aangevoerd dat de verdachte heeft gehandeld uit noodweer, als bedoeld in artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. De raadsman heeft gesteld dat de verdachte zich geconfronteerd zag met een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding dan wel het onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor vanaf het moment dat de vier mannen naar de woning kwamen waar de verdachte verbleef en de sloten probeerden uit te boren. Een tweede ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding (dan wel de dreiging daarvan) ontstond toen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] dreigend op de bestelbus van de verdachte afliepen.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat geen sprake was van een noodweersituatie, omdat juist het gedrag van de verdachte voor escalatie heeft gezorgd.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de beoordeling van het beroep op noodweer gaat de rechtbank uit van de feiten die zij onder 3.3.1 van dit vonnis heeft vastgesteld. In het geheel van gebeurtenissen zijn naar het oordeel van de rechtbank twee ‘fasen’ aan te wijzen.
De
eerste fasebegon toen [slachtoffer 2] , [naam 2] en [slachtoffer 1] naar de woning van de verdachte en zijn vriendin kwamen en de sloten probeerden open te boren, terwijl de vriendin van de verdachte zich in de woning bevond. Nadat de verdachte bij de woning arriveerde zijn [slachtoffer 2] , [naam 2] en [slachtoffer 1] aan de overkant van de straat gaan staan en hebben zij gewacht op de komst van de politie. De verdachte bevond zich toen in zijn bestelbus voor zijn woning. Uit de beschrijving van de camerabeelden blijkt dat het toen minutenlang relatief rustig bleef op straat. Voor zover het uitboren van de sloten een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding in de zin van artikel 41, eerste lid, Sr opleverde, was naar het oordeel van de rechtbank op het moment dat [slachtoffer 2] , [naam 2] en [slachtoffer 1] aan de overkant van de straat stonden en de verdachte zich in zijn bestelbus bevond, een einde gekomen aan die aanranding.
De
tweede fasewerd ingeluid doordat de verdachte vanuit zijn bestelbus begon met het roepen van de volgende tekst in de richting van [slachtoffer 2] , [naam 2] en [slachtoffer 1] : ‘Ik doe maar één ding. Ik rijd jullie alle vier voor jullie kankerpoten, jullie gaan dood, alle vier, kom maar.’ Op dat moment stonden [slachtoffer 2] , [naam 2] en [slachtoffer 1] al enige tijd op de stoep en uit de beschrijving van de camerabeelden blijkt niet dat zij op dat moment enige actie richting de verdachte ondernamen. Nadat de verdachte de genoemde woorden riep, kwamen ze echter in beweging en liepen in de richting van de bestelbus. Toen de verdachte vervolgens achteruit reed en niet verder kon, gaf hij gas en trok op in de richting van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] die op de straat liepen, met de aanrijding tot gevolg. Uit dit alles concludeert de rechtbank dat de tekst van de verdachte (‘Ik doe maar één ding. Ik rijd jullie alle vier voor jullie kankerpoten, jullie gaan dood, alle vier, kom maar.’) ervoor heeft gezorgd dat de anderen op hem afkwamen.
Het is vaste jurisprudentie van de Hoge Raad dat een beroep op noodweer niet kan worden aanvaard ingeval de gedraging van degene die zich op deze exceptie beroept, noch op grond van diens bedoeling noch op grond van de uiterlijke verschijningsvorm van de gedraging kan worden aangemerkt als verdedigend, maar – naar de kern bezien – als aanvallend, bijvoorbeeld gericht op een confrontatie of deelneming aan een gevecht. De rechtbank is van oordeel dat de tekst van de verdachte naar de anderen moet worden aangemerkt als een aanvallende gedraging, gericht op een confrontatie. Deze gedraging van de verdachte kan noch op grond van zijn bedoeling noch op grond van de uiterlijke verschijningsvorm van de gedraging worden aangemerkt als verdedigend. De rechtbank verwerpt op basis van deze feiten en omstandigheden het beroep op noodweer.
Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

5.1
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat sprake is van noodweerexces. Uit het dossier volgt dat het handelen van de verdachte het gevolg was van een hevige gemoedsbeweging.
5.2
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat een beroep op noodweerexces en putatief noodweer niet slaagt.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
Gelet op de overwegingen onder 4.3 (samengevat: de verdachte heeft de confrontatie opgezocht) slaagt het beroep op noodweerexces of putatief noodweer evenmin (vgl. HR 8 juni 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK4788, rov. 2.5).
De verdachte is dan ook strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en als bijzondere voorwaarden een meldplicht, ambulante behandeling en een contactverbod.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat aan de verdachte geen gevangenisstraf moet worden opgelegd die langer duurt dan de tijd die hij in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De raadsman verzoekt de rechtbank de ernst van het feit uit te drukken in een voorwaardelijk op te leggen gevangenisstraf, eventueel aangevuld met een taakstraf.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan zware mishandeling door [slachtoffer 1] met zijn bestelbus aan te rijden en bedreiging van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] . [slachtoffer 1] heeft als gevolg hiervan zwaar lichamelijk letsel opgelopen. Het feit heeft op klaarlichte dag, op de openbare weg in een woonwijk plaatsgevonden en veel mensen zijn getuigen geweest van het voorval.
Tegelijkertijd heeft de rechtbank vastgesteld dat de confrontatie die dag is begonnen doordat [slachtoffer 1] en drie anderen probeerden de sloten uit te boren van de woning van de verdachte, terwijl diens vriendin thuis was. De rechtbank neemt het de verdachte echter kwalijk dat hij, toen de andere betrokkenen op enige afstand van de verdachte op de politie stonden te wachten, bedreigende teksten heeft geroepen en daarmee een nieuwe confrontatie heeft uitgelokt waarna de aanrijding heeft plaatsgevonden.
Strafblad en de persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 23 juni 2022. Hieruit blijkt dat de verdachte in de afgelopen vijf jaren niet is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van een reclasseringsadvies over de verdachte van 19 juli 2022, waaruit blijkt dat de verdachte soms impulsief handelt en het lastig vindt om met moeilijke situaties om te gaan. Er is een stoornis in het gebruik van cannabis vastgesteld en de verdachte scoorde positief op de vragenlijst over ADHD. De reclassering is van mening dat een voorwaardelijk strafdeel helpend kan zijn om nieuwe justitiecontacten te voorkomen. De reclassering adviseert bij veroordeling de verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met een meldplicht, ambulante behandeling en een contactverbod als bijzondere voorwaarden.
De op te leggen straf
De verdachte heeft 101 dagen in voorarrest doorgebracht en liep tot de dag van de einduitspraak in een schorsing. Als de verdachte weer terug moet naar de gevangenis, zou dit een ontwrichtend effect hebben op het leven van de verdachte. Toch is de rechtbank van oordeel dat het geen recht zou doen aan de ernst van de feiten als de verdachte, naast een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van het voorarrest, alleen nog een voorwaardelijke gevangenisstraf zou worden opgelegd. Om de ernst van de gepleegde feiten tot uitdrukking te brengen acht de rechtbank naast een deels voorwaardelijke gevangenisstraf een taakstraf passend en geboden.
De rechtbank legt op een gevangenisstraf van 191 dagen met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht en zal een deel van die straf, te weten 90 dagen, voorwaardelijk opleggen, met een proeftijd van twee jaren en daaraan de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden verbinden. Daarnaast legt de rechtbank op een taakstraf voor de duur van 120 uren.

7.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57, 285 en 302 van het Wetboek van Strafrecht. Deze voorschriften zijn toegepast zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

8.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.4 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1 subsidiair:
zware mishandeling;
ten aanzien van feit 2:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, meermaals gepleegd;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een
gevangenisstrafvoor de duur van
191 (honderdeenennegentig) DAGEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf,
groot 90 dagen, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich meldt binnen 5 dagen na het ingaan van de proeftijd bij GGZ Reclassering Fivoor op het adres Johanna Westerdijkplein 40 Den Haag; de verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
- zich laat behandelen door Ambulant Centrum Fivoor, de Waag of een andere zorgverlener, te bepalen door de reclassering; de behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt; de verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
- op geen enkele wijze - direct of indirect - contact heeft of zoekt met [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt;
geeft opdracht aan GGZ Reclassering Fivoor tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen;
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte;
veroordeelt de verdachte voorts tot:
een
taakstrafvoor de tijd van
120 (honderdtwintig) UREN;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de tijd van
60 (zestig) DAGEN.
Dit vonnis is gewezen door
mr. B.A. Sturm, voorzitter,
mr. N.I.S. Boers, rechter,
mr. C.M.A. de Koning, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. S.R.M. Louter, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 31 oktober 2022.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2022108895, van de politie eenheid Den Haag, district Zoetermeer-Leidschendam/Voorburg, bureau Leidschendam-Voorburg, met bijlagen (doorgenummerd p. 1 t/m 96).
2.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 1] , p. 7-10.
3.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 1] , p. 7-10.
4.Proces-verbaal van verhoor [getuige] , p. 21-22.
5.Proces-verbaal van verhoor [slachtoffer 2] door de rechter-commissaris op 29 augustus 2022, par. 32.
6.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 1] , p. 7-10.
7.Proces-verbaal van bevindingen, p. 67-69.
8.Verklaring van de verdacht ter terechtzitting van 17 oktober 2022
9.Proces-verbaal van bevindingen, p. 55.
10.Proces-verbaal van bevindingen, p. 67-69.
11.Geneeskundige verklaring van [naam 3] van 22 april 2022.
12.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 1] , p. 9.
13.Proces-verbaal van verhoor [slachtoffer 1] door de rechter-commissaris op 29 augustus 2022, par. 37; rapportages telefonisch spreekuur casemanager van 22 april 2022 en 23 mei 2022.