ECLI:NL:RBDHA:2022:11232

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 maart 2022
Publicatiedatum
31 oktober 2022
Zaaknummer
NL22.1768, NL22.1769 en NL22.1771
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van Somalische asielzoekers en recht op rechtsbijstand in het bestuursrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 maart 2022 uitspraak gedaan in de zaken van drie Somalische eisers die in bewaring waren gesteld op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000. De eisers, geboren in 1990, 2014 en 2017, hebben tegen de bestreden besluiten van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid beroep ingesteld, waarbij zij tevens schadevergoeding hebben verzocht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de bewaring op 9 februari 2022 was opgeheven, waardoor de beoordeling zich beperkte tot de vraag of schadevergoeding moest worden toegekend. De rechtbank oordeelde dat de tenuitvoerlegging van de maatregelen van bewaring niet onrechtmatig was geweest en dat het recht op rechtsbijstand niet was geschonden. De rechtbank concludeerde dat de eisers niet voldoende rechtsbijstand hadden gekregen, maar dat de onderbreking van het gesprek met hun advocaat niet onrechtmatig was. De rechtbank oordeelde verder dat de Staatssecretaris voldoende gronden had om de maatregel van bewaring op te leggen, en dat er geen lichter middel had moeten worden toegepast. De belangen van de kinderen van de eisers waren in de overwegingen meegenomen, maar de rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris voldoende rekening had gehouden met deze belangen. Uiteindelijk werden de beroepen ongegrond verklaard en de verzoeken om schadevergoeding afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht
zaaknummers: NL22.1768, NL22.1769 en NL22.1771

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[eiser 1] , [eiser 2] en [eiser 3] ,

eisers
V-nummers: [V-nummer 1] , [V-nummer 2] en [V-nummer 3]
(gemachtigde: mr. H. Drenth), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: R. Hopman).

Procesverloop

Bij besluiten van 1 februari 2022 (de bestreden besluiten) heeft verweerder aan eisers de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld. Deze beroepen moeten tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft op 9 februari 2022 de maatregelen van bewaring opgeheven.
De rechtbank heeft het beroep op 14 februari 2022 op zitting behandeld. Eisers hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting op 14 februari 2022 aangehouden om verweerder de gelegenheid te bieden het aanmeldgehoor Dublin en de correcties en aanvullingen aan het dossier toe te voegen. Verweerder heeft dit op 14 februari 2022 gedaan en eiser heeft hier op 21 februari 2022 op gereageerd.
De rechtbank heeft het onderzoek op 22 februari 2022 gesloten.

Overwegingen

1. Eisers zijn van Somalische nationaliteit en zijn geboren op respectievelijk [geboortedatum 1] 1990, [geboortedatum 2] 2014 en [geboortedatum 3] 2017.
2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eisers schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregelen van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eisers een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
Recht op rechtsbijstand
3. Eisers voeren aan dat hun recht op rechtsbijstand, door het onderbreken van het gesprek tussen eisers en hun gemachtigde door de verbalisant, is geschonden. Hiermee is artikel 100 Vw geschonden. Eisers verwijzen hierbij naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 4 oktober 2021.1 Eisers verzoeken om schadevergoeding.
4. De rechtbank overweegt als volgt. Het proces verbaal van het gehoor bij inbewaringstelling vermeldt het volgende:
“(…).
Op dinsdag 01-02-2022 om 08.23 uur neemt de piketadvocaat Mr. H. Drenth telefonisch contact met mij op en deelt mede dat hij bij het gehoor aanwezig kan zijn. Hij deelt mede dat hij plm. 09.15 uur in DC Zeist aanwezig is.
Mr. Drenth arriveert op de afgesproken tijd in DC Zeist en deelt mij voorafgaand aan het gehoor mede, dat hij eerst 15 minuten met zijn cliënte ( en kinderen) wil spreken.
Hij wil gebruik maken van de door de DT&V ingehuurde Somalische tolk in persoon. Op 01-02-2022, om 09.40 uur spreekt advocaat Mr. Drenth afzonderlijk met zijn cliënte. Op 01-02-2022 om 10.00 uur, vraag ik Mr. Drenth of hij klaar is met zijn voor-gesprek,
omdat er inmiddels 20 minuten zijn verstreken. Hij deelt mede dat hij nog niet klaar is met het gesprek met zijn cliënte en zegt dat hij niet weet hoe lang het gesprek duurt.
Op 01-02-2022 om 10.14 uur vraag ik de advocaat mr. Drenth zijn voor-gesprek af te ronden en stel hem in de gelegenheid om eventueel na het gehoor nog verder met zijn cliënte te spreken. Hij zegt nog steeds niet klaar te zijn omdat de twee kindjes moesten plassen (duur: twee minuten, toilet naast de hoorkamer).
Ik heb Mr. Drenth gevraagd nu toch af te ronden, omdat hij inmiddels 25 minuten met zijn cliënte een voorgesprek/kennismaking heeft gehad en gezegd heeft even 15 minuutjes met zijn cliënte te willen spreken en tevens gebruik maakt van een door de DT&V ingehuurde tolk. Ik heb hem duidelijk gemaakt dat ik nu eerst graag wil straten met het gehoor, waar hij ook bij aanwezig is en zijn zienswijze kenbaar kan maken.
Ik heb hem verzocht het één-op één gesprek met haar verder voort te zetten na het gehoor, omdat ik tevens gebonden ben aan de termijn voor de ophouding en de reserveringstijd van de tolk. Mr. Drenth heeft zijn voor-gesprek afgerond en het gehoor is aangevangen.
Ik spreek het volgende met de advocaat mr. Drenth af:
Indien na het gehoor de Maatregel van Bewaring wordt opgelegd, zal door mij een afschrift van de Maatregel van Bewaring en -het Proces verbaal van gehoor per e-mail naar de
piketadvocaat mr. Drenth worden gezonden.(…).

V: Stel dat wij u terug gaan sturen gaat u dan opnieuw een asielaanvraag indienen in Nederland?
A: Mijn doel is om hier te blijven. Ik wil vergiffenis van Nederland en wil graag dat ze mij een vergunning geven.
V: bedoelt u hiermee dat u opnieuw een asielaanvraag wilt indienen, heeft u dit besproken met uw advocaat?
A: Nee, maar als u steeds zegt dat ik terug moet naar Italië....
Vraag aan advocaat: Kunt u hier meer duidelijkheid over kunnen geven? Wil mevrouw een HASA indienen? Of wilt u dat uw cliënt een HASA gaat indienen?
Noot advocaat: U verzocht mij om te stoppen met mijn gesprek met mevrouw voor u met dit gehoor begon. Ik heb de kans niet gekregen om dit bespreken met mevrouw. Ik wil haar eerst uitleggen wat dit inhoudt en met haar alle consequenties doornemen.
Noot verbalisant: Ik wil u opnieuw de gelegenheid geven om dit issue met mevrouw te bespreken. Ik geef u een paar minuten omdat ik zelf ook aan een termijn zit om mijn gehoor af te ronden.
11:34 uur de advocaat gelegenheid gegeven om met zijn cliënte te overleggen. 11:40 uur het gehoor herstart
Noot verbalisant: Ik wil graag weten of mevrouw een nieuwe asielaanvraag wil indienen? Noot advocaat: Ik maak hier bezwaar tegen het feit dat ik niet verder kan met het overleg. Mevrouw wil eventueel wel weten hoe de mogelijkheden zijn. Ik was nog bezig met de uitleg. Ik moet eerst duidelijk hebben van mevrouw of er mogelijkheden zijn. Ik moet daar uitgebreid over spreken met mevrouw.
Noot verbalisant: Ik geef u dan nog een paar minuten de tijd zodat u met uw cliënte kan bespreken wat de mogelijkheden zijn. U kunt dit uiteraard ook op een ander tijdstip na dit gehoor met mevrouw bespreken; zij kan immers ook na dit gehoor nog een HASA indienen. Advocaat: Ik ben er nog niet uit, ik moet dat uitgebreid bespreken. Ik ken het dossier niet. U onderbreekt mij.
Noot verbalisant: U kunt ook op een ander tijdstip daar verder over praten en daar nog op terugkomen, maar ik geef u nog even de tijd. U hebt ook voorafgaand aan dit gehoor 25 minuten met uw cliënte gesproken.
11:40 uur de advocaat wederom enige minuten gelegenheid gegeven om met zijn cliënte te overleggen.
Om 11.49 uur onderbreek ik, verbalisant het gesprek tussen de advocaat en zijn cliënte. Noot verbalisant: U heeft nu geruime tijd met uw cliënte overlegd of er een nieuwe asielaanvraag wordt ingediend. Ik wil graag weten of u nu tijdens dit gehoor een HASA wilt indienen.
Noot advocaat: Nee, dat wil zij nu niet.
Daarnaast verklaart eiseres aan het einde van het gehoor:
“(…).
Ik heb mijn zegje gedaan en de advocaat heeft dat ook gedaan. (…)”.
Daarna hebben eisers nog 10 minuten met hun gemachtigde gesproken over de vraag of zij contact op willen nemen met de diplomatieke vertegenwoordiging van Somalië.
Aan het einde van het proces-verbaal staat het volgende vermeldt:
“(…)
V: Hebt u verder nog vragen of opmerkingen?
A: Nee, ik heb geen vragen.(…)..
5. De rechtbank stelt vast dat uit proces-verbaal blijkt dat de gemachtigde van eisers - voorafgaand aan het gehoor - om 9:40 uur in de gelegenheid is gesteld om in bijzijn van de tolk te spreken met zijn cliënten en dat het gesprek is onderbroken om 10:14 omdat de verbalisant een aanvang wilde maken met het gehoor omdat hij gebonden is aan de termijn van ophouding en de reserveringstijd van de tolk. De verbalisant heeft aan de gemachtigde in dat verband medegedeeld dat hij in de gelegenheid zal worden gesteld om na het gehoor het gesprek met zijn cliënte voort te zetten. Na aanvang van het gehoor is dit om 11:49 uur naar aanleiding van een vraag van de verbalisant onderbroken en is de gemachtigde in de gelegenheid gesteld om deze vraag met zijn cliënte te bespreken. Ook op dat moment heeft de verbalisant voornoemde mededelingen gedaan aan de gemachtigde. De rechtbank oordeelt dat uit het proces-verbaal niet blijkt dat het de gemachtigde is geweigerd om overleg te hebben met zijn cliënte. Ook maakt de rechtbank uit het proces-verbaal - gezien de afsluitende opmerkingen van eiseres en de gemachtigde - niet op dat eisers geen of onvoldoende rechtsbijstand hebben gekregen. De beroepsgrond slaagt niet.
De gronden van de maatregel van bewaring
6. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig was, omdat een concreet aanknopingspunt bestond voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestond dat eisers zich aan het toezicht zouden onttrekken. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, tweede, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eisers:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze zijn binnengekomen, dan wel een poging daartoe hebben gedaan;
3e. in verband met hun aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens hebben verstrekt over hun identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat; 3f. zich zonder noodzaak hebben ontdaan van hun reis- of identiteitsdocumenten;
3k. een overdrachtsbesluit hebben ontvangen en geen medewerking verlenen aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van hun asielverzoek; 3l. een overdrachtsbesluit hebben ontvangen, hen op hun initiatief een termijn is gesteld om uit eigen beweging te vertrekken naar de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van hun asielverzoek, en zij niet uit eigen beweging binnen deze termijn zijn vertrokken;
en als lichte gronden vermeld dat eisers:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hen geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb hebben gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats hebben;
4d. niet beschikken over voldoende middelen van bestaan.
7. Ten aanzien van de zware grond 3a voeren eisers aan dat dit niet een grond is die leidt tot een daadwerkelijke zware grond, het significant risico op het onttrekking aan toezicht op vreemdelingen is er hierdoor ook niet. Verder geven eisers aan dat er geen tegenstrijdigheden zitten in hun verklaringen. Ten aanzien van de zware grond 3k voeren eisers aan dat de verklaringen uit het aanmeldgehoor Dublin niet gebruikt hadden mogen worden ter onderbouwing van de maatregel van bewaring.
8. De rechtbank overweegt als volgt. Verweerder kan bij de zware gronden die hij aan de maatregel van bewaring ten grondslag legt, volstaan met een toelichting waaruit de
feitelijke juistheid van die gronden blijkt, behalve bij grond 3h en 3m.2 Ten aanzien van de zware grond 3a wordt door eisers ingegaan op de manier waarop zij Nederland zijn binnengekomen. Het staat echter vast dat eisers niet in het bezit zijn van een paspoort of een ander geldig reisdocument. Dat reisagenten bepaalde documenten in Nederland hebben ingenomen, doet hier niet aan af. Verweerder mocht bij het ontbreken van een paspoort of een ander geldig reisdocument op goede gronden vermoeden dat eisers Nederland niet op de voorgeschreven wijze zijn binnengekomen. Dat verweerder dat op goede gronden vermoedt is niet weersproken.3 Ten aanzien van de zware grond 3k overweegt de rechtbank dat, naast het aanmeldgehoor Dublin, voldoende signalen aanwezig waren om aan te nemen dat eisers geen medewerking zouden verlenen aan hun overdracht. Zo heeft eiseres in het gehoor voor de inbewaringstelling uitdrukkelijk verklaard niet mee te willen werken aan overdracht aan Italië.
9. De zware gronden 3a en 3k zijn daarom terecht aan de maatregel van bewaring ten grondslag gelegd. Deze twee gronden kunnen de maatregel zelfstandig dragen en staven al dat er ten aanzien van eiser een risico op onttrekking aan het toezicht op vreemdelingen is. De geschilpunten over de overige gronden van de maatregel van bewaring behoeven daarom geen bespreking meer.
Lichter middel
10. Eisers voeren aan dat verweerder met een lichter middel had moeten volstaan. Het stond op voorhand al vast dat eisers de PCR-test zouden weigeren, er was voor verweerder geen reden om aan te nemen dat dit zou veranderen. Eisers konden gevraagd worden om een test te doen, zonder de maatregel van bewaring toe te passen. Daarnaast heeft verweerder onvoldoende rekening gehouden met de belangen van het kind, wat in strijd is met artikel 3 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK). De jongste zoon van eiseres was pas geopereerd aan zijn mond en slikte hiervoor ook nog medicatie. De inbewaringstelling volgde te snel na deze medische ingreep.
11. De rechtbank overweegt als volgt. Het was voor verweerder evident dat eisers niet zouden meewerken aan de overdracht. Aan hen was al een meldplicht opgelegd en dat heeft niet geleid tot een zelfstandige terugkeer van eisers. Verweerder mocht er dan ook vanuit gaan dat de toepassing van een lichter middel niet zou leiden tot een zelfstandig vertrek van eisers. Daarnaast valt het meewerken aan de PCR-test onder de medewerkingsplicht van eisers.4 Dat er geen zicht op overdracht bestond omdat eisers de test zouden weigeren, volgt de rechtbank dan ook niet. De rechtbank overweegt verder dat verweerder ten aanzien van de inbewaringstelling van de kinderen een verzwaarde belangenafweging heeft gemaakt. Daarbij is de leeftijd van de kinderen en de samenstelling van het gezin meegewogen. Verweerder heeft onder meer van belang geacht dat de kinderen niet voor zichzelf kunnen zorgen en afhankelijk zijn van hun moeder. Het is in het belang van de minderjarige kinderen om bij hun moeder te blijven en samen met haar naar Italië terug te keren. Verweerder heeft verder meegewogen dat het verblijf op de Gesloten Gezinsvoorziening in Zeist in het belang van de minderjarige kinderen van een zo kort mogelijke duur zal zijn. De rechtbank oordeelt dat verweerder hiermee voldoende blijk heeft gegeven van de belangen van de kinderen en op grond van welke omstandigheden is overgegaan tot het opleggen van
2 Dit volgt uit de uitspraak van ABRvS van 25 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:829. 3 Zie ter vergelijking de uitspraak van rechtbank Zwolle, 9 januari 2017, ECLI:NL:RBOVE:2017:245.
4 Uitspraak van de ABRvS, 13 januari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:85.
de maatregel van bewaring. Daarnaast heeft verweerder, naar het oordeel van de rechtbank, voldoende gemotiveerd op de medische situatie van de jongste zoon. Er is daarom geen strijd met artikel 3 van het IVRK. Eisers hebben voor het opleggen van de maatregel en ter zitting geen bijzondere omstandigheden naar voren gebracht op grond waarvan verweerder had moeten afzien van het opleggen van de maatregel. De beroepsgrond slaagt niet.
12. De beroepen zijn ongegrond. Daarom worden ook de verzoeken om schadevergoeding afgewezen.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen ongegrond;
  • wijst de verzoeken om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, rechter, in aanwezigheid van mr.
M.A.W.M. Engels, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
22 maart 2022
en is openbaar gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl
Mr. S.G.M. van Veen M.A.W.M. Engels
Rechter Griffier
Rechtbank Midden-Nederland Rechtbank Midden-Nederland
Documentcode: [documentcode]
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling
Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.