ECLI:NL:RBDHA:2022:11218

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 september 2022
Publicatiedatum
28 oktober 2022
Zaaknummer
NL22.16393 en NL22.16394
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op basis van Dublinverordening en interstatelijk vertrouwensbeginsel

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over de afwijzing van een asielaanvraag door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser, die stelt Libische nationaliteit te hebben, heeft tegen het besluit van 22 augustus 2022 beroep ingesteld, omdat zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling is genomen. De staatssecretaris heeft aangegeven dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser, en dat hij zich niet kan verenigen met deze beslissing. Eiser voert aan dat hij in Duitsland niet de mogelijkheid heeft gehad om zijn asielgronden naar voren te brengen en dat hij geen gefinancierde rechtsbijstand heeft gekregen om in beroep te gaan tegen de afwijzing van zijn aanvraag.

De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat het beroep kennelijk ongegrond is. De rechtbank heeft geoordeeld dat de staatssecretaris voldoende heeft gemotiveerd waarom de verklaringen van eiser geen aanleiding geven tot twijfel over de naleving van internationale verplichtingen door Duitsland. De rechtbank heeft benadrukt dat het aan eiser is om aannemelijk te maken dat Duitsland zijn verplichtingen niet zal nakomen, wat eiser niet heeft gedaan. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat de rapporten van AIDA en Amnesty, die door eiser zijn overgelegd, verouderd zijn en geen aanknopingspunten bieden voor de stelling dat Duitsland zijn verplichtingen niet zal nakomen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er geen aanleiding is voor het treffen van een voorlopige voorziening, aangezien het beroep ongegrond is verklaard. De uitspraak is gedaan door mr. M.P. Verloop, in aanwezigheid van mr. C.M. van den Berg, griffier, en is openbaar gemaakt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: NL22.16393 en NL22.16394

uitspraak van de enkelvoudige kamer/voorzieningenrechter in de zaak tussen

[eiser en verzoeker], eiser en verzoeker

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. M. Erik),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 22 augustus 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Hij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.

Overwegingen

Geen zitting
1. De rechtbank houdt in deze zaak geen zitting. Het beroep is namelijk kennelijk ongegrond [1] . Hieronder legt de rechtbank dit uit.
Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser stelt de Libische nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedag] 1983.
3. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen. Volgens hem is Duitsland verantwoordelijk voor de behandeling daarvan [2] .
Waarom is eiser het niet eens met het bestreden besluit?
4. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit. Hij voert aan dat verweerder in dit geval niet uit kon gaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Hij heeft tijdens zijn asielprocedure in Duitsland niet de mogelijkheid gehad zijn asielgronden naar voren te brengen en hij kon wegens het ontbreken van gefinancierde rechtsbijstand, niet in beroep tegen de afwijzing. Bij een herhaalde aanvraag zal dit weer het geval zijn. Verder maakt het feit dat de overgelegde rapporten van AIDA en Amnesty van enkele jaren terug zijn, niet dat ze niet meer actueel zijn. Gelet op deze omstandigheden heeft verweerder ten onrechte geen toepassing gegeven aan artikel 17 van de Dublinverordening.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. In Dublinzaken geldt het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit houdt in dat verweerder er als uitgangspunt op mag vertrouwen dat andere lidstaten zich houden aan hun verplichtingen uit het Unierecht en mensenrechtenverdragen. Het ligt op de weg van eiser om aannemelijk te maken dat dit in zijn geval niet kan. Daar is eiser in dit geval niet in geslaagd.
5.1.
Verweerder heeft voldoende gemotiveerd waarom eisers verklaringen geen aanleiding vormen voor twijfel dat Duitsland zijn internationale verplichtingen zal nakomen. Verweerder heeft ten aanzien van het ontbreken van financiële rechtsbijstand terecht betoogd dat de overgelegde rapporten van AIDA en Amnesty van 2015 en 2016 gedateerd zijn. Daarnaast geldt -zoals in de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats ’sHertogenbosch van 14 juli 2022 [3] is overwogen- dat uit het Unierecht geen verplichting volgt voor de lidstaten om de kosten van rechtsbijstand volledig te vergoeden om de vreemdeling (kosteloos) te kunnen laten procederen. Ook bieden de rapporten geen aanknopingspunten dat Duitsland bij een nieuwe aanvraag door eiser zijn verplichtingen zal schenden. Eiser heeft geen andere stukken overgelegd. Verweerder mag er dan ook vanuit gaan dat de Duitse autoriteiten de asielaanvraag van eiser zorgvuldig zullen behandelen. Voor zover de behandeling van eisers asielaanvraag desondanks tekort schiet, ligt het op de weg van eiser om daar bij de (hogere) Duitse autoriteiten of de daartoe geëigende instanties, over te klagen. Eiser heeft niet onderbouwd dat de autoriteiten van Duitsland hem niet zouden kunnen of willen helpen, of dat klagen bij voorbaat zinloos is.
5.2.
Gezien het voorgaande heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank in de door eiser in beroep aangevoerde gronden in redelijkheid geen aanleiding hoeven te zien om de asielaanvraag op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening aan zich te trekken.
Conclusie
6. De beroepsgronden slagen niet. De rechtbank twijfelt hier niet over. Daarom is het beroep kennelijk ongegrond. Nu met deze uitspraak op het beroep wordt beslist, bestaat er geen aanleiding meer voor het treffen van een voorlopige voorziening. Dat verzoek wordt daarom afgewezen.
7. Verweerder hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.P. Verloop, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. C.M. van den Berg, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Tegen de uitspraak kan – voor zover daarin op het beroep is beslist – verzet worden gedaan bij deze rechtbank. Dit moet binnen zes weken na de dag van bekendmaking gebeuren. Wie verzet doet kan daarbij aangeven over het verzet gehoord te willen worden [4] .

Voetnoten

1.Zie artikel 8:54, eerste lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Zie artikel 20, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
3.Uitspraak van de rechtbank Den Haag van 14 juli 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:6957.
4.Zie artikel 8:55 van de Awb.