ECLI:NL:RBDHA:2022:6957

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 juli 2022
Publicatiedatum
14 juli 2022
Zaaknummer
NL22.10872
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dublinverordening en indirect refoulement in asielprocedure met betrekking tot Afghanistan

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 juli 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Afghaanse man, in beroep ging tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De Staatssecretaris had de aanvraag van eiser voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser vreesde voor indirect refoulement naar Afghanistan, gezien zijn eerdere afwijzingen van asielverzoeken in Duitsland en de onveilige situatie in zijn thuisland. De rechtbank oordeelde dat de motivering van de Staatssecretaris om geen gebruik te maken van zijn discretionaire bevoegdheid onvoldoende was. De rechtbank benadrukte dat de bijzondere omstandigheden van het huwelijk van eiser en de zwangerschap van zijn vrouw niet adequaat waren meegewogen in de beslissing. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg de Staatssecretaris op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de door eiser aangedragen feiten en omstandigheden integraal moeten worden betrokken. Tevens werd de Staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiser.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.10872

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. B.A. Palm),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij (het bestreden) besluit van 10 juni 2022 heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen omdat verweerder Duitsland verantwoordelijk acht voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft partijen verzocht om aan te geven of ze ter zitting willen worden gehoord. Beide partijen hebben aangegeven niet ter zitting te zullen verschijnen. De rechtbank heeft daarom geen behandeling ter zitting geagendeerd en het onderzoek gesloten op 12 juli 2022.

Overwegingen

1. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw); daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van de Dublinverordening is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Duitsland een verzoek om terugname gedaan. Duitsland heeft dit verzoek aanvaard zodat Duitsland - in beginsel – verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser.
2. Eiser komt op tegen het overdrachtsbesluit omdat hij vreest voor indirect refoulement. Hij heeft in Duitsland tweemaal een verzoek om internationale bescherming ingediend en beide verzoeken zijn afgewezen. Tegen de tweede afwijzing heeft hij geen rechtsmiddelen aangewend. Hij stelt dat bij de tweede afwijzing tegen hem is gezegd dat hij Duitsland diende te verlaten, maar dat hij niet door de autoriteiten zou worden verwijderd naar Afghanistan vanwege de instabiele veiligheidssituatie in Afghanistan. Zijn Duitse advocaat had medegedeeld dat het instellen van rechtsmiddelen tegen de tweede afwijzing een slagingskans van 10% had. Duitsland zal eiser indien hij nu terugkeert naar Duitsland echter wel verwijderen naar Afghanistan, waardoor door een overdracht aan Duitsland sprake is van indirect refoulement. Eiser stelt onder verwijzing naar enkele bronnen dat Duitsland onder de ondergrens zakt vanwege geweldsincidenten door burgers jegens vreemdelingen. Eiser heeft tot slot een gemotiveerd verzoek gedaan aan verweerder om gebruik te maken van zijn bevoegdheid zoals neergelegd in artikel 17 Dublinverordening.
3. De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren en overweegt daartoe als volgt.
4. De grond dat sprake zal zijn van indirect refoulement als de overdracht niet wordt verboden slaagt niet. Dat eiser tweemaal een inhoudelijke beoordeling van zijn asielverzoek heeft gekregen in Duitsland en dit niet tot verblijfsaanvaarding heeft geleid is geen deugdelijke motivering voor deze beroepsgrond. Eiser heeft niet gesteld dat de procedure waarin de inhoudelijke beoordeling heeft plaatsgevonden niet voldoet aan de Unierechtelijke eisen. Eiser is het weliswaar niet eens met de uitkomst van de beoordeling maar heeft tegen de eerste afwijzing rechtsmiddelen aangewend waardoor de hoogste Duitse rechter ook een 3 EVRM-beoordeling heeft moeten maken voordat kon worden beslist dat het Duitse overdrachtsbesluit rechtmatig was. Eiser heeft geen klacht bij het EHRM ingediend, althans hiervan is niet gebleken. De rechtbank heeft kennis genomen van de recente uitspraken van de Afdeling over - kort gezegd – de beoordeling van indirect refoulement in Dublinprocedures. In de onderhavige procedure beschikt de rechtbank niet over de Duitse uitspraken en het asielrelaas zoals dat door eiser in Duitsland naar voren is gebracht, zodat de rechtbank niet kan beoordelen welke motivering ten grondslag ligt aan het niet inwilligen van de asielaanvraag van eiser door Duitsland. De rechtbank merkt hierbij op dat inmiddels het besluitmoratorium is beëindigd en nieuw landenbeleid Afghanistan is vastgesteld (Brief van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal van 29 juni 2022, KST 19637), echter de rechtbank heeft onvoldoende feiten om te kunnen beslissen dat de betreffende Afdelingsjurisprudentie relevant is voor de uitspraak in deze zaak. De rechtbank ziet om die reden ook geen aanleiding om de behandeling van het beroep aan te houden totdat het Hof van Justitie de prejudiciële vragen die zijn gesteld in de op 21 mei 2021 en op 19 juli 2021 aanhangig gemaakte en door het Hof gevoegde verwijzingen onder zaaknummers C-254/21, C-228-21,C-297/21, C-315-21 en C-328-21 die thans bij het Hof aanhangig zijn en op 8 juni 2022 ter zitting zijn behandeld, heeft beantwoord.
5. Eiser heeft er voor gekozen om geen rechtsmiddelen aan te wenden tegen de tweede afwijzing van zijn asielverzoek in Duitsland. Eiser geeft als reden hiervoor de door zijn advocaat ingeschatte slagingskans van het beroep en de omstandigheid dat rechtsbijstand niet volledig wordt vergoed. De rechtbank overweegt dat ook deze uitleg niet volstaat om de overdracht te verbieden. Uit het Unierecht volgt geen verplichting voor de lidstaten om de kosten van rechtsbijstand volledig te vergoeden om de vreemdeling (eindeloos) kosteloos te kunnen laten procederen. Duitsland heeft gekozen voor een systeem van vergoeding van de kosten van rechtsbijstand waarbij eerst door een rechter wordt beoordeeld of het beroep enige kans van slagen heeft. De achtergrond van deze keuze is gelegen in de gedachte dat (Duitse) particulieren die gaan procederen en de kosten daarvan zelf moeten dragen ook steeds een keuze zullen maken of ze bereid zijn de kosten voor een procedure te dragen en daarbij ook zullen betrekken of het starten van een procedure en het opkomen tegen een besluit van een bestuursorgaan enige kans van slagen heeft. De Duitse wetgever heeft door de wijze waarop de vergoeding voor rechtsbijstand in vreemdelingenzaken is geregeld aansluiting willen zoeken met een dergelijke situatie waarin rechtszoekenden zelf de kosten dragen als ze besluiten om te gaan procederen. Deze regeling geldt bovendien niet alleen voor eiser en ook niet alleen ten aanzien van opvolgende aanvragen. Deze keuze van de Duitse wetgever is een andere keuze dan de Nederlandse wetgever heeft gemaakt, maar is niet in strijd met het Unierecht. Aan dit verschil tussen Nederland en Duitsland kent de rechtbank daarom geen gewicht toe bij de beoordeling van het overdrachtsbesluit. Het asielverzoek van eiser is reeds tweemaal beoordeeld door Duitsland en eiser heeft rechtsmiddelen tegen de besluiten kunnen aanwenden en dat met betrekking tot het eerste besluit wel gedaan en met betrekking tot het tweede besluit niet. Indien eiser na overdracht nieuwe elementen en bevindingen zal aandragen om zijn relaas en vrees bij terugkeer naar Afghanistan te staven, zal zijn (opvolgende) aanvraag wederom worden behandeld door Duitsland. Er bestaat geen enkele indicatie dat Duitsland zijn Verdragsrechtelijke en Unierechtelijke verplichtingen jegens eiser niet zal nakomen.
6. De stelling dat Duitsland “door de ondergrens zakt” omdat sprake is van geweldsincidenten jegens vreemdelingen kan, hoe verwerpelijk deze incidenten ook zijn, niet slagen. Bij de beoordeling van de rechtmatigheid van een overdrachtsbesluit is relevant of sprake is van structurele tekortkomingen in de asielprocedure, de opvangvoorzieningen tijdens deze procedure en -kort gezegd- of de leefomstandigheden tijdens deze procedure voldoen aan de eisen die het Hof in Jawo heeft gesteld. Incidenten waarbij burgers vreemdelingen bedreigen en/of geweld gebruiken houden hiermee (in beginsel) geen verband, waarbij bovendien te gelden heeft dat eiser, indien hij na overdracht zelf wordt geconfronteerd met een dergelijk incident, bescherming kan en dus ook moet vragen bij de Duitse autoriteiten. Eiser is op dit door verweerder benoemde uitgangspunt niet ingegaan. De beroepsgrond slaagt niet.
7. Eiser heeft gemotiveerd aan verweerder verzocht om gebruik te maken van zijn bevoegdheid om de asielaanvraag onverplicht inhoudelijk te behandelen en te beoordelen. De rechtbank overweegt dat deze beroepsgrond slaagt omdat verweerder gelet op de door eiser aangedragen feiten en omstandigheden onvoldoende toereikend heeft gemotiveerd waarom hij niet voldoet aan dit verzoek. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
8. Eiser heeft aangevoerd dat hij sinds 5 december 2021 is getrouwd “op een traditionele manier”, zijn vrouw in Nederland een verblijfsvergunning heeft en hij gedurende deze procedure in Nederland ook bij haar verblijft en zijn vrouw thans zwanger is. Eiser heeft om aannemelijk te maken dat hij is gehuwd een document overgelegd.
9. De rechtbank leidt uit het voornemen en besluit af dat verweerder dit huwelijk geloofwaardig acht en op zichzelf ook relevant acht voor de beslissing om al dan niet een overdrachtsbesluit te nemen en te handhaven omdat verweerder in zijn besluitvorming ingaat op dit huwelijk.
Verweerder heeft in het voornemen overwogen dat sprake is van een terugname-situatie die niet valt onder artikel 20, vijfde lid, Dublinverordening en er dus geen verplichting bestaat om de asielaanvraag van eiser te behandelen. Tevens wijst verweerder er op dat in Dublinprocedures geen beoordeling plaatsvindt van gestelde aanspraken op artikel 8 EVRM. In het voornemen is gemotiveerd dat geen gebruik wordt gemaakt van de bevoegdheid die verweerder op grond van artikel 17 Dublinverordening heeft omdat eiser ten tijde van het claimakkoord in Duitsland verbleef en er geen aanwijzingen zijn dat Duitsland zijn internationale verplichtingen niet nakomt.
10. Eiser is niet opgekomen tegen de overweging in het voornemen dat de criteria van hoofdstuk 3 van de Dublinverordening niet aan de orde zijn omdat sprake is van een terugname-situatie die niet valt onder artikel 20, vijfde lid, Dublinverordening. De rechtbank zal dit daarom inhoudelijk verder onbesproken laten, maar stelt vast dat eiser niet heeft verzocht om het betrekken van zijn huwelijk bij de beoordeling van de criteria om tot verplichte behandeling over te gaan, maar om dit huwelijk te betrekken bij de beoordeling of verweerder gebruik maakt van zijn discretionaire bevoegdheid.
11. In de zienswijze heeft eiser een kopie van zijn huwelijksakte met vertaling en een verklaring van de verloskundige overgelegd om zijn huwelijk te onderbouwen. Verder heeft eiser een beroep gedaan op een uitspraak van de rechtbank, deze zittingsplaats, en de conclusie van de AG Pikamäe in de zaak C-483/20.
12. Verweerder heeft in het besluit herhaald dat het huwelijk niet leidt tot een verplichte behandeling van het asielverzoek omdat sprake is van een terugname. Verweerder heeft tevens wederom gemotiveerd dat in Dublinprocedures geen (ambtshalve) beoordeling van artikel 8 EVRM plaatsvindt omdat er geen inhoudelijke beoordeling van het asielrelaas plaatsvindt. Verweerder heeft ook aangeven dat de rechtbank-uitspraak waarnaar eiser verwijst ziet op een ander juridisch kader en verweerder bovendien hoger beroep heeft ingesteld zodat aan die uitspraak van de rechtbank “niet de betekenis kan worden gehecht die betrokkene wenst”. Verweerder heeft vervolgens het navolgende overwogen:
(…)
De omstandigheden die betrokkene heeft aangevoerd zijn gelet op het vorenstaande niet voldoende bijzonder om van de overdracht aan Duitsland af te zien vanwege een onevenredige hardheid. Daarbij wordt opgemerkt dat de Dublinverordening er op is gericht om familie- en gezinsleden zoveel mogelijk bij elkaar te houden. De Dublinverordening is daarentegen niet bedoeld als route waarlangs op reguliere gronden verblijf bij een gezinslid in Nederland kan worden verkregen.
Er zijn op dit moment geen redenen bekend waardoor betrokkene niet zou
kunnen worden overgedragen aan Duitsland.
(…)
13. Op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening, kan in afwijking van artikel 3, eerste lid, van de Dublinverordening, een lidstaat besluiten een bij hem ingediend verzoek om internationale bescherming van een onderdaan van een derde land of een staatloze te behandelen, ook al is hij daartoe op grond van de in deze verordening neergelegde criteria niet verplicht. Volgens paragraaf C2/5 van de Vreemdelingencirculaire 2000 maakt verweerder terughoudend gebruik van deze bevoegdheid, hoewel hij daartoe op grond van het Unierecht niet verplicht is en het Unierecht een ongeclausuleerde bevoegdheid geeft.
14. De rechtbank overweegt dat verweerder met de door hem gegeven motivering om geen gebruik te maken van zijn bevoegdheid om de asielaanvraag van eiser inhoudelijk te behandelen de individuele feiten en omstandigheden onvoldoende heeft betrokken. De rechtbank overweegt hierbij uitdrukkelijk dat de rechtbank hiermee geen oordeel geeft over het gewicht dat moet worden toegekend aan de door eiser aangedragen feiten en omstandigheden
15. Het argument van verweerder dat het huwelijk van eiser niet leidt tot een verplichting om de asielaanvraag inhoudelijk te behandelen en dus ook niet relevant is voor het al dan niet toepassing geven aan artikel 17 Dublinverordening slaagt niet. Artikel 17 Dublinverordening ziet immers op het aanwenden van een discretionaire bevoegdheid in een situatie waarin
géénverplichting bestaat om de asielaanvraag van een verzoeker inhoudelijk te behandelen.
16. Tevens is ook niet in geschil dat er geen inhoudelijke beoordeling van aanspraken op verblijf op grond van artikel 8 EVRM plaatsvindt in de Dublinprocedure. Het argument dat daarom aan het huwelijk van eiser geen betekenis toekomt in de onderhavige procedure slaagt ook niet. Eiser verzoekt immers niet om een verblijfsrecht op grond van artikel 8 EVRM. Eiser verzoekt verweerder “slechts” om, gelet op zijn huwelijk en de omstandigheid dat zijn echtgenote zwanger is en een verblijfsrecht in Nederland heeft, gebruik te maken van zijn bevoegdheid om
zijn verzoek om verblijfaanvaardingop asielrechtelijke gronden inhoudelijk te behandelen. Eerst indien verweerder hiertoe zou overgaan, is hij gehouden om bij de beoordeling van (de eerste) asielaanvraag ambtshalve te beoordelen of aan eiser verblijf op grond van artikel 8 EVRM moet worden toegestaan.
17. Verweerder heeft terecht overwogen dat de uitspraak waarnaar eiser heeft verwezen niet ziet op Dublinprocedures. Verweerder mag ook laten meewegen dat door het toepassing geven aan artikel 17 Dublinverordening niet wordt bewerkstelligd dat verblijf op reguliere gronden wordt verkregen in de situatie dat willens en wetens de juiste reguliere procedure die daarvoor open staat wordt omzeild.
Verweerder heeft echter ook terecht opgemerkt dat de Dublinverordening er op is gericht om familie- en gezinsleden zoveel mogelijk bij elkaar te houden. Nu verweerder het gestelde huwelijk en de gestelde zwangerschap met het veronderstelde aanstaande vaderschap van eiser -kennelijk- niet betwist had verweerder echter -kenbaar- moeten motiveren waarom geen gebruik wordt gemaakt van de bevoegdheid om de asielaanvraag van eiser inhoudelijk te behandelen ondanks dat Duitsland dit reeds heeft gedaan. Eiser heeft in zijn aanmeldgehoor verklaard dat toen hij in Duitsland was zijn huwelijk op traditionele wijze is gesloten door online een huwelijksakte te ondertekenen. Verweerder heeft in het gehoor niet gevraagd hoelang eiser en zijn vrouw elkaar kennen, of zij reeds in Afghanistan een relatie hadden, of zij tegelijkertijd zijn uitgereisd en zo nee, waarom niet, of zijn vrouw in Afghanistan steeds deel heeft uitgemaakt van het gezin van haar ouders en of zijn vrouw tegelijk en samen met haar ouders naar Nederland is gekomen. Eiser heeft verklaard in de herfst van 2017 uit Afghanistan te zijn vertrokken. In het proces-verbaal van verhoor dat is opgemaakt voorafgaand aan de start van de Dublinprocedure heeft eiser aangegeven verloofd te zijn en, als antwoord op de vraag met welk doel hij naar Nederland is gekomen, verklaard dat hij wil trouwen met zijn verloofde in Nederland. De rechtbank veronderstelt dat eiser hiermee doelt op de omstandigheid dat hij ten tijde van dit verhoor wel op traditionele wijze was gehuwd maar niet “voor de wet” en dat hij dat graag in Nederland wil doen.
18. Verweerder had, gelet op de feiten en omstandigheden die wel bekend zijn, uitdrukkelijk moeten motiveren waarom het niet van onevenredige hardheid getuigt om eiser over te dragen aan Duitsland. Ongeacht de vraag of eiser in Duitsland een opvolgend verzoek om bescherming zal indienen, dan wel dat de Duitse autoriteiten het kennelijk genomen terugkeerbesluit zullen effectueren, heeft te gelden dat door dit overdrachtsbesluit eiser en zijn zwangere vrouw feitelijk van elkaar zullen worden gescheiden. Het enkele inhoudelijk behandelen van de asielaanvraag van eiser betekent niet dat verweerder hiermee beslist dat aan eiser een verblijfsvergunning op asielrechtelijke gronden of op reguliere gronden wordt verleend. Het betekent enkel dat verweerder, indachtig het uitgangspunt van de Dublinverordening om familie- en gezinsleden zoveel mogelijk bij elkaar te houden, kenbaar motiveert waarom de door eiser gestelde omstandigheden geen aanleiding zijn voor verweerder om zijn bevoegdheid aan te wenden om de asielaanvraag van eiser inhoudelijk te behandelen hoewel hij op grond van de verantwoordelijkheidscriteria daartoe niet is verplicht. Door niet van zijn bevoegdheid gebruik te maken zullen eiser en zijn vrouw en het (nu nog ongeboren) kind juridisch in ieder geval voor meerdere jaren gescheiden zijn. Eiser zal dan ofwel vanuit Duitsland als alsnog tot verblijfsaanvaarding wordt overgaan, ofwel vanuit Afghanistan als eiser wordt uitgezet, een aanvraag moeten doen om hereniging met zijn vrouw en kind. Indien verweerder de asielaanvraag van eiser inhoudelijk behandelt en daardoor een ambtshalve 8 EVRM-beoordeling zal moeten verrichten, valt niet uit te sluiten dat gelet op de actuele Afdelingsjurisprudentie eiser en zijn vrouw en (nu nog ongeboren) kind moet worden toegestaan hun familieleven hier te lande uit te oefenen.
19. Verweerder zal in een nieuw te nemen besluit alsnog de door eiser aangedragen feiten en omstandigheden integraal moeten betrekken bij de beoordeling of hij de asielaanvraag van eiser inhoudelijk zal behandelen en indien hij niet over voldoende informatie beschikt eiser nader moeten horen over zijn vrouw en haar zwangerschap. De rechtbank merkt hierbij overigens op dat uit het dossier blijkt dat eiser zich ten tijde van het nemen van het bestreden besluit in Nederland bevindt en er geen indicaties zijn van een zogenoemde mob-melding. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Verweerder zal een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
20. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 759,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 759,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. van Lokven, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.W.M. Bankers, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op: 14 juli 2022
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling
bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.