ECLI:NL:RBDHA:2022:11201

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 maart 2022
Publicatiedatum
28 oktober 2022
Zaaknummer
AWB 21/4031 en 4032
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van de aanvraag tot afgifte van een verblijfsdocument voor gemeenschapsonderdaan

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 29 maart 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, een Dominicaanse man, en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsdocument op basis van zijn verblijfsrecht als gemeenschapsonderdaan. De aanvraag werd afgewezen omdat de eiser niet had aangetoond dat zijn verblijfsrecht in Spanje was vervallen. De rechtbank oordeelde dat het aan de eiser was om bewijs te leveren van zijn verblijfsstatus in Spanje, en dat de enkele aanvraag om een verklaring van de Spaanse autoriteiten niet voldoende was om aan te tonen dat hij geen rechtmatig verblijf meer had.

De rechtbank overwoog verder dat de eiser niet had gemotiveerd waarom hij geen bewijs kon overleggen dat zijn verblijfsrecht was beëindigd. De voorzieningenrechter concludeerde dat de eiser niet had voldaan aan zijn bewijslast en dat de Staatssecretaris niet verplicht was om navraag te doen bij de Spaanse autoriteiten. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om voorlopige voorziening af. De uitspraak werd openbaar gemaakt op rechtspraak.nl en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid om in beroep te gaan bij de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 21/4031 en AWB 21/4032
uitspraak van de voorzieningenrechter van 29 maart 2022 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. M.E. Martis),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M.N. Lorier).

Procesverloop

In het besluit van 17 februari 2021 (primair besluit) heeft verweerder de aanvraag tot afgifte van een document als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Vreemdelingenwet, waaruit het rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan blijkt, afgewezen.
In het besluit van 11 juni 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Hij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 31 januari 2022 op zitting behandeld. Eiser is, zonder bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Na afloop van de zitting is de voorzieningenrechter tot de conclusie gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. De voorzieningenrechter doet daarom op grond van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet alleen uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening, maar ook op het beroep.
2. Op 4 maart 2022 heeft eiser de rechtbank bericht dat hij de Spaanse autoriteiten heeft gevraagd om een verklaring af te geven waaruit volgt dat hij geen rechtmatig verblijf heeft in Spanje. Omdat het onderzoek na afloop van de zitting op 31 januari 2022 al is gesloten, beschouwt de rechtbank het bericht van eiser van 4 maart 2022 als een verzoek om heropening. De rechtbank wijst dit verzoek af, omdat uit de omstandigheid dat eiser bij de Spaanse autoriteiten heeft gevraagd om afgifte van een verklaring niet blijkt dat hij geen rechtmatig verblijf (meer) heeft in Spanje. De enkele aanvraag om afgifte van een verklaring zegt niets over de verblijfspositie van eiser in Spanje. Verder is niet gebleken waarom eiser de Spaanse autoriteiten niet eerder om een dergelijke verklaring heeft verzocht, terwijl uit het bestreden besluit blijkt dat eiser moet aantonen dat hij geen rechtmatig verblijf meer heeft in Spanje.
Aanvraag
3. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1970 en heeft de Dominicaanse nationaliteit. Hij heeft twee minderjarige kinderen met de Nederlandse nationaliteit, [A] (geboren in 2011) en [B] (geboren in 2005). Eiser heeft verweerder verzocht om hem een verblijfsdocument te verlenen waaruit blijkt dat hij een afgeleid verblijfsrecht heeft op grond van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 10 mei 2017 inzake Chavez-Vilchez. [1]
Besluitvorming verweerder
4. Verweerder heeft de aanvraag van eiser afgewezen omdat eiser een verblijfsrecht in Spanje heeft en eiser niet heeft aangetoond dat dit verblijfsrecht is vervallen. Omdat Spanje ook een lidstaat is van de Europese Unie, worden de kinderen van eiser niet gedwongen de EU te verlaten als eiser geen EU-verblijfsdocument krijgt. Voor een geslaagd beroep op het arrest Chavez-Vilchez is dat wel vereist. Dat volgt uit paragraaf B10/2.2 (voorwaarde d) van de Vreemdelingencirculaire. Verweerder ziet geen aanleiding om wegens bijzondere omstandigheden hiervan af te wijken.
Beroepsgronden
5. Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte van hem verwacht dat hij bewijst dat hij geen verblijfsrecht meer heeft in Spanje. Eiser heeft een document overgelegd waaruit blijkt dat hij bij de Spaanse autoriteiten heeft verzocht om zijn verblijfsrecht te beëindigen. Verweerder had op grond van het EU recht (het beginsel van loyale samenwerking in de zin van artikel 10 van het Verdrag) aanleiding moeten zien om navraag te doen bij de Spaanse autoriteiten. Eiser heeft inmiddels een Spaanse advocaat ingeschakeld om na te gaan of een verklaring van niet rechtmatig verblijf kan worden afgegeven door de Spaanse autoriteiten. Eiser verzoekt de rechtbank om te beoordelen of het vragen van een dergelijke verklaring in lijn is met het Europese Evenredigheidsbeginsel en of er sprake is van excessief formalisme aan de zijde van verweerder. De gevolgen van deze opstelling zijn onevenredig: eiser mag niet werken, geen verzekering afsluiten en de toeslagen die de partner van eiser ontving zijn stopgezet.
Beoordeling rechtbank
6. De rechtbank overweegt dat uit rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) volgt dat het in de eerste plaats aan eiser is om bij de aanvraag alle gegevens te verschaffen die aantonen dat hij niet met zijn kinderen in Spanje kan verblijven, zodat zij verplicht zouden zijn het grondgebied van de Europese Unie in zijn geheel te verlaten. Nu eiser betoogt dat het verblijfsrecht in Spanje niet meer bestaat, is het dus in eerste instantie aan hem om dat aannemelijk te maken. Dit zou eiser bijvoorbeeld kunnen doen door een verblijfsdocument, of andere stukken te overleggen waaruit blijkt dat het verblijfsrecht door de autoriteiten van de betreffende lidstaat is beëindigd. Pas als eiser dit aannemelijk heeft gemaakt, moet verweerder aan de hand van het betoog van eiser en de eventueel overgelegde stukken onderzoeken en deugdelijk motiveren of een weigering van een verblijfsrecht tot gevolg heeft dat de kinderen van eiser verplicht zijn het grondgebied van de Europese Unie te verlaten. [2]
7. Eiser heeft enkel een verzoek tot beëindiging van zijn verblijfsrecht in Spanje overgelegd. Dat is onvoldoende om aannemelijk te maken dat het verblijfsrecht is beëindigd. Eiser heeft niet gemotiveerd of onderbouwd waarom het niet mogelijk is om stukken over te leggen die aantonen dat het verblijfsrecht is beëindigd. Gelet op het voorgaande hoeft verweerder niet te onderzoeken of motiveren of een weigering van een verblijfsrecht tot gevolg heeft dat de kinderen van eiser verplicht zijn het grondgebied van de Europese Unie te verlaten. De rechtbank volgt eiser niet in zijn standpunt dat het verlangen van bewijs onevenredig of excessief formalistisch is.
8. De stelling van eiser dat uit ‘artikel 10 van het Verdrag’ een beginsel van loyale samenwerking volgt maakt dat niet anders. Het is niet duidelijk naar welk verdrag eiser verwijst, omdat zowel artikel 10 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, als artikel 10 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie niet gaan over een beginsel van loyale samenwerking. Het is daarom niet duidelijk waarom het door eiser genoemde beginsel afbreuk doet aan de bewijsvoeringslast zoals die geldt op grond van de rechtspraak van de ABRvS. Voor zover eiser een beroep bedoelt te doen op artikel 4, derde lid, van het Verdrag betreffende de Europese Unie, overweegt de rechtbank dat uit dit artikel niet kan worden afgeleid dat verweerder navraag had moeten doen bij de Spaanse autoriteiten.
9. Het beroep is ongegrond. Omdat het beroep ongegrond is, is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H. Lange, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A.M. Slierendrecht, griffier. De beslissing is uitgesproken op 29 maart 2022 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
de voorzieningenrechter is verhinderd
de uitspraak te ondertekenen
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak voor zover daarbij is beslist op het beroep, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.ECLI:EU:C:2017:354.
2.Zie de uitspraak van 16 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:789