ECLI:NL:RBDHA:2022:11193
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen niet tijdig beslissen op asielaanvraag en bestuurlijke dwangsommen
In deze zaak heeft eiser op 12 april 2022 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft op 14 juli 2022 de aanvraag alsnog ingewilligd, maar eiser heeft op 31 juli 2022 aangegeven het beroep te handhaven. De rechtbank heeft uitspraak gedaan zonder zitting, op basis van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank constateert dat er inmiddels een besluit is genomen op de asielaanvraag, waardoor eiser geen procesbelang meer heeft met betrekking tot het niet tijdig nemen van een besluit.
De rechtbank heeft vervolgens de vraag behandeld of eiser in beroep kan komen tegen de vaststelling dat er geen bestuurlijke dwangsommen verschuldigd zijn. De Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND sluit de toepassing van bepaalde artikelen van de Awb uit voor besluiten op asielaanvragen. Eiser stelt dat deze wet onverbindend is wegens strijd met het Unierecht. De rechtbank overweegt dat het buiten toepassing stellen van de dwangsomregeling niet mag resulteren in ongunstiger procedurevoorschriften voor asielaanvragen dan voor soortgelijke nationale procedures.
De rechtbank concludeert dat de asielprocedure een specifiek karakter heeft dat verschilt van andere bestuursrechtelijke procedures. De rechtbank oordeelt dat de dwangsomregeling in asielzaken niet bijdraagt aan een oplossing van de bestaande capaciteitsproblemen en dat het niet toepassen van de regeling voor bestuurlijke dwangsommen niet leidt tot onaanvaardbare moeilijkheden voor de vreemdeling om zijn recht op asiel te effectueren. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk en veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eiser tot een bedrag van €379,50.