ECLI:NL:RBDHA:2022:11191

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 maart 2022
Publicatiedatum
28 oktober 2022
Zaaknummer
NL22.2098
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen verlenging overdrachtstermijn in Dublin-zaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 maart 2022 uitspraak gedaan in een beroep van een eiser van Belarussische nationaliteit tegen de verlenging van de overdrachtstermijn door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had op 9 februari 2022 beroep ingesteld tegen het besluit van de Staatssecretaris, die op 19 maart 2021 had meegedeeld dat de overdrachtstermijn tot 18 maanden was verlengd omdat de eiser met onbekende bestemming was vertrokken. De rechtbank heeft het beroep behandeld op 24 februari 2022, waarbij de eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en er gebruik werd gemaakt van telefonische tolken.

De rechtbank heeft allereerst de ontvankelijkheid van het beroep beoordeeld. Volgens de Dublinverordening moet een vreemdeling uiterlijk binnen zes maanden worden overgedragen, en als dit niet gebeurt, vervalt de verantwoordelijkheid van de ontvangende lidstaat. De rechtbank oordeelde dat de verlenging van de overdrachtstermijn gerechtvaardigd was, omdat de eiser zich had onttrokken aan de meldplicht. De rechtbank concludeerde dat de eiser niet voldoende had onderbouwd dat hij zich beschikbaar had gehouden voor vertrek, en dat hij zich maandenlang niet beschikbaar had gehouden voor de autoriteiten.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de beslissing om de overdrachtstermijn te verlengen op goede gronden was genomen. De beroepsgrond van de eiser werd verworpen, en het beroep werd ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL22.2098
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. M.C. de Jong), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. J. Visschers).

Procesverloop

In een brief van 19 maart 2021 heeft verweerder aan Italië meegedeeld dat de overdrachtstermijn tot 18 maanden is verlengd, omdat eiser met onbekende bestemming is vertrokken.
Eiser heeft op 9 februari 2022 tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL22.2099, op 24 februari 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Er is met eiser gecommuniceerd door middel van telefonische tolken. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Belarussische nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1993.
2. De rechtbank ziet zich allereerst voor de – ambtshalve te beantwoorden – vraag gesteld of eisers beroep ontvankelijk is. De rechtbank overweegt hierover als volgt.
3. De rechtbank oordeelt dat in dit geval tegen de verlenging van de overdrachtstermijn een rechtsmiddel open staat. Uit de Dublinverordening volgt dat de betreffende vreemdeling uiterlijk binnen zes maanden wordt overgedragen vanaf de aanvaarding van het verzoek tot terug- of overname1. Gebeurt dit niet, dan komt de verantwoordelijkheid van de ontvangende lidstaat te vervallen en wordt de verzoekende lidstaat van rechtswege verantwoordelijk voor de behandeling van het asielverzoek. Door de overdrachtstermijn te verlengen, heeft verweerder het van rechtswege overgaan van de
1. Artikel 29, eerste lid, van de Dublinverordening.
verantwoordelijkheid gestuit. Daarmee zou de nieuwe situatie ontstaan en de rechtspositie van eiser wijzigen.2 Verweerder heeft ter zitting bevestigd dat het aan Polen gerichte bericht niet aan eiser is bekendgemaakt. Daardoor is eiser wegens de late indiening van het beroep niet in verzuim en kan hij in zijn beroep worden ontvangen. Dit er mede op gelet dat de rechtbank in de bewaringszaak heeft beslist dat dit beroep niet tegelijkertijd met het beroep tegen de maatregel van bewaring wordt behandeld. Gelet op het voorgaande is het beroep ontvankelijk.
4. In geschil is of de overdrachtstermijn op grond van 29, tweede lid DVO verlengd kon worden omdat eiser zich was ondergedoken. De rechtbank overweegt dat de overdrachtstermijn tot 18 maanden kan worden verlengd als de betrokkene onderduikt, zoals bedoeld in artikel 29, tweede lid, van de Dublinverordening. In het arrest Jawo heeft het Hof over die bepaling geoordeeld:

dat een verzoeker „onderduikt” in de zin van die bepaling wanneer deze persoon doelbewust ervoor zorgt dat hij buiten het bereik blijft van de nationale autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van de overdracht, teneinde deze overdracht te voorkomen. Aangenomen mag worden dat zulks het geval is wanneer die overdracht niet kan worden uitgevoerd omdat de verzoeker de hem toegekende woonplaats heeft verlaten
zonder de bevoegde nationale autoriteiten van zijn afwezigheid op de hoogte te brengen, op voorwaarde dat hij werd geïnformeerd over zijn desbetreffende verplichtingen, hetgeen de verwijzende rechter dient na te gaan. De betrokken verzoeker behoudt de mogelijkheid om aan te tonen dat er geldige redenen waren om de autoriteiten niet in te lichten over zijn afwezigheid en dat hij niet de bedoeling had om zich te onttrekken aan die autoriteiten”.
5. Op het moment van de verlenging van de overdrachtstermijn op 19 maart 2021 had eiser in maart twee maal niet aan de meldplicht voldaan, terwijl hij wist dat hij een meldplicht had, zoals is geconcludeerd in de uitspraak d.d. 21 februari 2022 van deze rechtbank3. Dat hij gemeld zou hebben dat hij bij vrienden verbleef, heeft eiser niet onderbouwd. Hierdoor heeft hij zich niet beschikbaar gehouden voor vertrek. Blijkens de stukken is de vertrekprocedure op 12 maart 2021 gestopt. Eiser heeft zich kort daarna weer gemeld. De vertrekprocedure is herstart en uitzettingspogingen hebben plaatsgevonden. Vanaf 27 mei 2021 heeft eiser zich opnieuw aan het toezicht onttrokken door de opvang te verlaten, nu tot 17 augustus 2021. Ook ditmaal zijn geen gegevens bekend waarop gebaseerd kon worden dat eiser zich beschikbaar hield. Eiser heeft zich maandenlang, tot na de ommekomst van de oorspronkelijke overdrachtstermijn op 31 juli 2021, niet beschikbaar gehouden. Hierdoor kon verweerder geen actie ondernemen, zoals na de eerste MOB- meldingen in maart 2021 wel is gebeurd. Dit duidt erop dat eiser zich niet beschikbaar wilde houden voor overdracht.
6. Ter zitting heeft eiser gesteld dat hij is vertrokken omdat hij dacht dat zijn Dublin- procedure ten einde was. Dat hij niet de bedoeling had om zich in de tussentijd te onttrekken aan die autoriteiten, is echter niet aannemelijk geworden. Eiser heeft vanaf het begin van de procedure gesteld dat hij niet terug wil en kan naar Polen. Daarnaast heeft eiser zijn beroep tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag op 11 maart 2021 ingetrokken, waardoor het besluit dat hij naar Polen moest, definitief is geworden. Op dat moment was eiser MOB.
2 Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Den Haag, van 15 oktober 2021, ECLI:NL:RBDHA:2021:11333.
3 Met zaaknummer NL22.1663
7. Dat er tussentijds geen vlucht was geboekt, maakt het voorgaande niet anders. Nadat eiser de opvang op 27 mei 2021 had verlaten, is hij op 28 mei 2021 MOB-gemeld en is op 1 juni 2021 de vertrekprocedure beëindigd. De vergelijking naar zaak van deze rechtbank, zittingsplaats Den Haag, van 15 oktober 20214 gaat verder niet op, omdat verweerder geen verblijfsgegevens van eiser had en omdat er tussentijds geen contact is geweest met eiser. Uit de uitspraak kan niet worden afgeleid dat, pas als er een concrete overdrachtshandeling gepland is, geconcludeerd kan worden dat sprake is van onttrekking aan toezicht met het doel om uitzetting te voorkomen.
8. Gezien het vorenstaande is het besluit om de termijn van overdracht te verlengen op goede gronden genomen. De vaststelling dat hij de bedoeling had om overdracht te voorkomen is weliswaar duidelijker na 27 mei 2021 dan na de MOB-meldingen van maart 2021, maar nu de verlengde termijn in beide gevallen op dezelfde datum afloopt, is eiser daardoor niet in zijn belangen geschaad. De beroepsgrond slaagt niet.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J.M. Mol, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A.W.M. Engels, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
08 maart 2022
en is openbaar gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl
Mr. P.J.M. Mol M.A.W.M. Engels
Rechter Griffier
Rechtbank Midden-Nederland Rechtbank Midden-Nederland
Documentcode: [documentcode]
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Tegendeze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raadvan State binnen éénweek na de dag van bekendmaking.