ECLI:NL:RBDHA:2021:11333

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 oktober 2021
Publicatiedatum
18 oktober 2021
Zaaknummer
NL21.12803
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging overdrachtstermijn Dublin en onderduiken in asielprocedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 oktober 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had beroep ingesteld tegen de verlenging van de overdrachtstermijn naar Roemenië, die was vastgesteld op 18 maanden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser eerder een asielaanvraag had ingediend, maar dat deze niet in behandeling was genomen omdat Roemenië verantwoordelijk was voor de behandeling. De eiser betwistte de verlenging van de overdrachtstermijn, stellende dat hij niet ondergedoken was en niet op de hoogte was van de geplande overdracht. De rechtbank heeft de ontvankelijkheid van het beroep bevestigd en geoordeeld dat de verlenging van de overdrachtstermijn niet gerechtvaardigd was. De rechtbank concludeerde dat de overdrachtstermijn op 28 februari 2021 was verstreken, waardoor de verantwoordelijkheid voor de behandeling van de asielaanvraag van de eiser overging op Nederland. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en de staatssecretaris opgedragen de eiser in de nationale asielprocedure op te nemen. Tevens is de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van de eiser, vastgesteld op € 1.496,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats 's-Gravenhage
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.12803

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. K.S. Kort).
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder(gemachtigde: mr. R. Jonkman).

Procesverloop

Op 16 december 2020 is aan Roemenië bericht dat de termijn waarin eiser door Nederland wordt overgedragen wordt verlengd tot 18 maanden.
Bij brief van 1 juli 2021 is aan eiser kenbaar gemaakt dat de overdrachtstermijn tot 18 maanden is verlengd.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen deze verlenging.
Verweerder heeft een dag voor de zitting een verweerschrift ingediend en aanvullende stukken overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 september 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen O. Othman. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?

1. Eiser heeft eerder een asielaanvraag ingediend in Nederland die niet in behandeling is genomen, omdat Roemenië op dat moment verantwoordelijk was voor de behandeling daarvan. Eiser heeft verweerder later verzocht om hem in de nationale asielprocedure op te nemen, omdat volgens hem de overdrachtstermijn op 28 februari 2021 is verlopen. Verweerder heeft daarop kenbaar gemaakt dat de overdrachtstermijn nog steeds loopt, omdat hij deze heeft verlengd. Volgens verweerder was eiser ondergedoken [1] toen hij op 16 december 2020 overgedragen zou worden en is hij destijds MOB [2] gemeld.
Wat vindt eiser in beroep?
2. Eiser voert aan dat de overdrachtstermijn ten onrechte is verlengd, omdat geen sprake is van onderduiken. Eiser is ten onrechte MOB gemeld. Hij was niet op de hoogte van de geplande vlucht op 16 december 2020. Hij heeft één vertrekgesprek gevoerd met DT&V [3] , maar hij heeft na dit gesprek niets meer vernomen over een overdracht. Eiser heeft zich steeds aan zijn wekelijkse meldplicht gehouden. Omdat hij op 15 december 2020 klachten had die horen bij het COVID-19 virus, heeft hij zijn neef naar de opvang laten bellen om zich voor die week af te melden voor de meldplicht.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Ontvankelijkheid van het beroep3.1 De rechtbank ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of eiser tegen de verlenging van de overdrachtstermijn [4] een rechtsmiddel kan aanwenden als de rechtmatigheid van het overdrachtsbesluit al is vastgesteld door de rechtbank bij de beoordeling van het beroep dat daartegen is ingesteld.
3.2
De rechtbank is het eens met eiser dat tegen de verlenging van de overdrachtstermijn een rechtsmiddel open staat. Uit de Dublinverordening volgt dat de betreffende vreemdeling uiterlijk binnen zes maanden wordt overgedragen vanaf de aanvaarding van het verzoek tot terug- of overname [5] . Gebeurt dit niet, dan komt de verantwoordelijkheid van de ontvangende lidstaat te vervallen en wordt de verzoekende lidstaat van rechtswege verantwoordelijk voor de behandeling van het asielverzoek. Door de overdrachtstermijn te verlengen, heeft verweerder het van rechtswege overgaan van de verantwoordelijkheid gestuit. Daarmee zou de nieuwe situatie ontstaan dat de asielaanvraag van eiser na zes maanden door Roemenië in behandeling zou moeten worden genomen. In dit kader wijst de rechtbank ook op het arrest Shiri van het Hof [6] . Het Hof heeft in dat arrest overwogen dat een persoon die om internationale bescherming verzoekt, moet kunnen beschikken over een doeltreffend en snel rechtsmiddel waarmee hij kan aanvoeren dat na de vaststelling van het overdrachtsbesluit de gestelde termijn van zes maanden is verstreken. De rechtbank acht tot slot van belang dat verweerder het voorgaande niet gemotiveerd heeft betwist.
3.3
Gelet op het voorgaande is het beroep ontvankelijk.
Verlenging van de overdrachtstermijn4.1 De rechtbank overweegt dat de overdrachtstermijn tot 18 maanden kan worden verlengd als de betrokkene onderduikt, zoals bedoeld in artikel 29, tweede lid, van de Dublinverordening. In het arrest Jawo heeft het Hof over die bepaling geoordeeld:
“dat een verzoeker „onderduikt” in de zin van die bepaling wanneer deze persoon doelbewust ervoor zorgt dat hij buiten het bereik blijft van de nationale autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van de overdracht, teneinde deze overdracht te voorkomen. Aangenomen mag worden dat zulks het geval is wanneer die overdracht niet kan worden uitgevoerd omdat de verzoeker de hem toegekende woonplaats heeft verlaten zonder de bevoegde nationale autoriteiten van zijn afwezigheid op de hoogte te brengen, op voorwaarde dat hij werd geïnformeerd over zijn desbetreffende verplichtingen, hetgeen de verwijzende rechter dient na te gaan. De betrokken verzoeker behoudt de mogelijkheid om aan te tonen dat er geldige redenen waren om de autoriteiten niet in te lichten over zijn afwezigheid en dat hij niet de bedoeling had om zich te onttrekken aan die autoriteiten”.4.2 Verweerder heeft volgens de rechtbank in dit geval niet aannemelijk gemaakt dat eiser niet is overgedragen omdat hij met onbekende bestemming is vertrokken. Eiser is weliswaar niet verschenen op de op 16 december 2020 geplande vlucht naar Roemenië, maar uit het dossier blijkt niet dat eiser op de hoogte was van de geplande vlucht dan wel wanneer dat zou moeten zijn gebeurd. Nog daargelaten dat eiser betoogt dat de aanvullende stukken van verweerder wegens de goede procesorde buiten beschouwing moeten blijven nu verweerder deze stukken pas laat in de avond voorafgaand aan de zitting heeft geüpload, zijn ook deze stukken volgens de rechtbank onvoldoende bewijs om tot een andere conclusie te komen. Daarbij komt ook dat eiser onbetwist heeft aangevoerd dat zijn neef – waar eiser op dat moment verbleef – op 15 december 2020 telefonisch contact heeft opgenomen met de opvang om door te geven dat eiser vanwege COVID-19 klachten niet in staat was om die week aan de meldplicht te voldoen. Eiser heeft de autoriteiten op die manier dus op de hoogte gebracht van zijn afwezigheid en zijn tijdelijke andere verblijfplaats. Tot slot acht de rechtbank van belang dat verweerder de daadwerkelijke MOB-melding niet heeft overgelegd. Nu verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat de overdracht niet kon worden uitgevoerd omdat eiser met onbekende bestemming is vertrokken, kan niet worden gesteld dat eiser doelbewust buiten het bereik van de autoriteiten is gebleven om zijn overdracht te voorkomen. Van onderduiken in de zin van de Dublinverordening is daarom geen sprake.
4.3
Omdat geen sprake is van onderduiken in de zin van de Dublinverordening, is de overdrachtstermijn niet verlengd tot 18 maanden. De overdrachtstermijn is daarom op 28 februari 2021 verstreken. Nu eiser niet binnen de overdrachtstermijn aan de Roemeense autoriteiten is overgedragen, is de verantwoordelijkheid voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser overgegaan op Nederland. De verantwoordelijkheid om op de asielaanvraag van eiser te beslissen rust dus met ingang van 28 februari 2021 van rechtswege op Nederland.
Wat is de conclusie?
5. Het beroep is gegrond. De rechtbank draagt verweerder op om eiser in de nationale asielprocedure op te nemen.
6. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.496,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 748,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- draagt verweerder op om eiser in de nationale asielprocedure op te nemen;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.496,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Meijers, rechter, in aanwezigheid van mr. J.F.A. Bleichrodt, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.In de zin van artikel 29, tweede lid, van de Dublinverordening.
2.Met onbekende bestemming.
3.Dienst terugkeer en vertrek.
4.Op grond van artikel 29, tweede lid, van de Dublinverordening.
5.Artikel 29, eerste lid, van de Dublinverordening.
6.Het arrest Shiri van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 25 oktober 2017, ECLI:EU:C:2017:805. In het bijzonder punt 46.