ECLI:NL:RBDHA:2022:11160

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 oktober 2022
Publicatiedatum
27 oktober 2022
Zaaknummer
SGR 21/2627
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van bijstand op basis van studiefinanciering en de Participatiewet

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 oktober 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een ondernemer, en de Burgemeester en wethouders van Gouda. Eiser had in de periode van 1 maart tot en met 30 september 2020 bijstand ontvangen op basis van de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo). Echter, verweerder heeft het recht op bijstand van eiser met ingang van 1 maart 2020 ingetrokken en de ten onrechte verstrekte bijstand van € 7.386,37 teruggevorderd, omdat eiser in die periode studiefinanciering ontving. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser gedurende de beoordelingsperiode recht had op studiefinanciering en dat hij geen recht had op bijstand volgens artikel 13 van de Participatiewet. Eiser heeft aangevoerd dat hij altijd transparant is geweest en dat de terugvordering onredelijk hoog is voor hem als startende ondernemer. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de terugvordering niet onredelijk hoog is en dat eiser niet heeft kunnen aantonen dat hij in de beoordelingsperiode geen recht had op studiefinanciering. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard, waardoor het besluit van verweerder om de bijstand terug te vorderen is gehandhaafd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/2627

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 oktober 2022 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

en

Burgemeester en wethouders van Gouda, verweerder

(gemachtigde: E. Kuipers).

Procesverloop

In het besluit van 5 november 2020 (primair besluit) heeft verweerder het recht op bijstand van eiser met ingang van 1 maart 2020 ingetrokken en de ten onrechte verstrekte bijstand tot een bedrag van € 7.386,37 teruggevorderd.
In het besluit van 22 maart 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft het beroep op 31 augustus 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigde van verweerder.

Overwegingen

1.1.
Eiser heeft een onderneming. In 2020 heeft hij voor drie achtereenvolgende periodes een uitkering aangevraagd op grond van de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo). De aanvragen zijn telkens gehonoreerd. In totaal heeft eiser in de periode van 1 maart tot en met 30 september 2020 (de beoordelingsperiode) een bedrag van € 7.386,37 aan bijstand (Tozo) ontvangen.
1.2.
Verweerder heeft een heronderzoek gedaan om te controleren of aan eiser terecht bijstand is verleend. In dat onderzoek is gebleken dat eiser gedurende de beoordelingsperiode heeft gestudeerd en studiefinanciering ontving. Volgens verweerder betekent dit dat eiser geen recht had op bijstand.
1.3.
In het primaire besluit heeft verweerder het recht van eiser op bijstand met ingang van 1 maart 2020 ingetrokken. Verweerder heeft verwezen naar artikel 13, tweede lid, aanhef en onder c, van de Participatiewet (Pw). Daarin staat dat er geen recht op algemene bijstand bestaat voor degene die jonger is dan 27 jaar, onderwijs kan volgen dat door het rijk bekostigd wordt en in verband daarmee aanspraak heeft op studiefinanciering. Verweerder heeft geconstateerd dat eiser onder deze bepaling valt en dus in de beoordelingsperiode geen recht had op bijstand. Verweerder vordert de ten onrechte betaalde uitkering terug.
1.4.
Eiser heeft bezwaar gemaakt. In het bestreden besluit heeft verweerder overwogen dat vaststaat dat eiser sinds 2016 een studie volgt die aanspraak geeft op studiefinanciering en dat hij deze studie nog steeds volgde op het moment dat hij de aanvraag deed. Daaruit volgt dat hij geen aanspraak kan maken op een uitkering op basis van de Tozo. Dat eiser de aanvraagformulieren niet op juiste wijze heeft ingevuld wordt hem niet verweten.
2. In beroep heeft eiser aangevoerd dat hij altijd transparant is geweest en de aanvraagformulieren naar waarheid heeft ingevuld. Tijdens Tozo 1 had hij een tussenjaar en studeerde niet. Tijdens Tozo 2 was hij uitgeschreven op zijn school. Hij stelt verder dat hij nooit studiefinanciering heeft ontvangen, maar gebruik heeft gemaakt van het leenstelsel. Ten slotte vindt eiser de terugvordering onredelijk hoog voor hem als startende ondernemer.
3. De rechtbank overweegt als volgt.
3.1.
Zoals verweerder in het bestreden besluit heeft uitgelegd wordt eiser niet verweten dat hij de aanvraagformulieren onjuist zou hebben ingevuld. Dat eiser de aanvraagformulieren niet op de juiste wijze heeft ingevuld is dan ook niet de reden waarom de bijstand is teruggevorderd. Verweerder heeft na een heronderzoek geconstateerd dat eiser in de beoordelingsperiode geen recht had op bijstand en heeft daarom de ten onrechte verstrekte bijstand van eiser teruggevorderd.
3.2.
De rechtbank onderschrijft niet de stelling van eiser dat de rentedragende lening die hij ontving niet kan worden aangemerkt als studiefinanciering. In de periode dat eiser studeerde werd studiefinanciering verstrekt in de vorm van een rentedragende lening. Dat deze lening, anders dan een basisbeurs, terugbetaald moet worden betekent niet dat zij niet als studiefinanciering moet worden aangemerkt.
3.3.
Met zijn stellingen over zijn activiteiten tijdens Tozo 1 en Tozo 2 heeft eiser de bevindingen van het heronderzoek van verweerder niet kunnen weerleggen. Het staat vast dat eiser gedurende de gehele beoordelingsperiode recht had op studiefinanciering en ook dat eiser in de periode van 1 maart tot en met 31 augustus 2020 als voltijdsstudent ingeschreven stond bij een HBO-opleiding. Eiser heeft niet gesteld en er is evenmin gebleken dat hij in september 2020 geen door het rijk bekostigd onderwijs kon volgen. Verweerder is dan ook terecht tot de conclusie gekomen dat eiser in de beoordelingsperiode geen recht had op bijstand.
3.4.
Anders dan eiser stelt is de terugvordering niet onredelijk hoog. De rechtbank ziet niet in wat er onredelijk is aan een terugvordering waarvan de hoogte gelijk is aan het bedrag van de ten onrechte verleende bijstand.
3.5.
Voor zover eiser heeft bedoeld te stellen dat de onredelijkheid er in bestaat dat een bedrag van € 7.386,37 te hoog is om in één keer terug te betalen, onderschrijft de rechtbank ook deze stelling niet. Zij wijst op de in het primaire besluit vermelde mogelijkheid om een betalingsregeling te treffen. Mocht op enig moment tot invordering worden overgegaan dan wordt eiser als schuldenaar beschermd door de beslagvrije voet als neergelegd in de artikelen 475b tot en met 475e van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
4. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het besluit van verweerder om een bedrag van € 7.386,37 van eiser terug te vorderen gehandhaafd blijft. Omdat het beroep ongegrond is krijgt eiser het griffierecht niet terug.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. mr. K.H. Sanders, rechter, in aanwezigheid van mr. E.L. Denters, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 3 oktober 2022.
De griffier is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.