ECLI:NL:RBDHA:2022:11143

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 oktober 2022
Publicatiedatum
27 oktober 2022
Zaaknummer
AWB 21/4707
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bepaling eigen bijdrage voor opvang asielzoekers en de beoordeling van dwangsommen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijk geschil tussen een eiser en het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA). De eiser, een Egyptische asielzoeker, was het niet eens met een besluit van het COA waarin werd bepaald dat hij een eigen bijdrage van € 5.803,33 moest betalen voor de kosten van zijn opvang. Dit besluit was gebaseerd op de vaststelling dat zijn vermogen boven de vermogensgrens was gekomen, waarbij het COA een bedrag van € 15.000,- aan dwangsommen in aanmerking had genomen die de eiser van de IND had ontvangen vanwege niet tijdig beslissen.

De rechtbank heeft op basis van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De eiser voerde aan dat de dwangsommen niet als vermogen konden worden aangemerkt, omdat deze volgens hem een immateriële schadevergoeding waren. Daarnaast betwistte hij de toepassing van de interingsnorm van 1,5, die volgens hem niet wettelijk was onderbouwd. De rechtbank oordeelde echter dat de dwangsommen wel degelijk als vermogen moesten worden aangemerkt en dat de interingsnorm terecht was toegepast. De rechtbank vond dat het beleid van het COA niet onredelijk was en dat de eigen bijdrage niet onevenredig hoog was.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van de eiser ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, en openbaar gemaakt via een geanonimiseerde publicatie.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 21/4707
v-nummer: [Nummer]

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiser

(gemachtigde: mr. M.K. Bulthuis),
en

Het bestuur van het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers, verweerder

(gemachtigde: mr. A. Tardjopawiro).

Procesverloop

Bij besluit van 13 juli 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder bepaald dat eiser een eigen bijdrage van € 5.803,33 moet betalen voor de kosten van zijn opvang.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank doet op grond van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [Geboortedatum] en heeft de Egyptische nationaliteit. Verweerder heeft bepaald dat hij een eigen bijdrage moet betalen voor de door hem genoten opvang, omdat zijn vermogen boven de vermogensgrens is gekomen. Verweerder heeft daarvoor een bedrag van € 15.000,- aan dwangsommen in aanmerking genomen, die eiser van de IND heeft ontvangen vanwege niet tijdig beslissen. Eiser is het niet eens met dit besluit.
2. Eiser voert aan dat de dwangsommen die hij van de IND heeft ontvangen niet als vermogen kunnen worden aangemerkt. De dwangsommen zijn volgens hem immateriële schadevergoeding vanwege het niet tijdig beslissen. Eiser verwijst hiervoor naar een uitspraak van de Afdeling van 17 december 2020. [1] Verder voert eiser aan dat verweerder ten onrechte bij de berekening van de eigen bijdrage de interingsnorm van 1,5 heeft gebruikt, die van toepassing is in bijstandszaken. Volgens eiser is er geen wettelijke grondslag om die norm in de deze zaak toe te passen. Tot slot voert eiser aan dat de eigen bijdrage die verweerder voor eiser heeft vastgesteld, onevenredig hoog uitvalt. Hij wijst erop dat bijstandsgerechtigden ook sociale toeslagen ontvangen, terwijl vermogende asielzoekers en statushouders de huisvestingskosten moeten betalen zonder verdere tegemoetkoming.
De rechtbank oordeelt als volgt.
3. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat de dwangsom die eiser ontvangen heeft, niet als immateriële schadevergoeding kan worden gezien. Uit de wetsgeschiedenis bij artikel 4:17 van de Awb blijkt dat de dwangsom als doel heeft om een financiële prikkel te geven aan het bestuursorgaan om tijdig besluiten te nemen. Dit wordt bevestigd in het advies van de Raad van State over de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND. [2] Het beroep van eiser op de uitspraak van de Afdeling van 17 december 2020 doet hier niet aan af. In deze uitspraak is de dwangsom weliswaar als financiële compensatie aangemerkt, maar uit die uitspraak valt niet af te leiden dat de Afdeling de dwangsom als schadevergoeding heeft willen aanmerken. Ook is in de uitspraak niet nader geconcretiseerd wat wordt bedoeld met ‘financiële compensatie’.
4. Verder heeft verweerder terecht voor de berekening van het aantal maanden waarover eiser de eigen bijdrage voor opvang moet betalen, de kosten van de opvang vermenigvuldigd met de interingsnorm van 1,5 en vervolgens de middelen van eiser gedeeld door de uitkomst daarvan. De rechtbank acht dit beleid niet onredelijk. Het niet toepassen van die norm zou er namelijk toe leiden dat eiser over meer maanden een eigen bijdrage voor de opvang verschuldigd zou zijn, waardoor het totale bedrag van de eigen bijdrage hoger zou uitvallen. Zonder het toepassen van de norm van 1,5 zou eiser dan ook slechter af zijn. De beroepsgrond van eiser slaagt niet.
5. Dat een wettelijke grondslag ontbreekt voor het gebruikte rekenmodel, volgt de rechtbank niet. Op grond van artikel 3, derde lid, van de Wet COa [3] kunnen bij regeling van de minister van Justitie en Veiligheid regels worden gesteld met betrekking tot verstrekkingen aan asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen als bedoeld in het tweede lid. Zoals ook volgt uit de aanhef van de Reba [4] is de Reba gebaseerd op deze bepaling.
6. Tot slot volgt de rechtbank het betoog van eiser dat de eigen bijdrage onevenredig uitvalt, niet. De situatie van eiser is niet vergelijkbaar met de situatie van een bijstandsgerechtigde. Eiser betaalt namelijk geen huur en krijgt wel diverse vergoedingen die een bijstandsgerechtigde niet krijgt, zoals de kosten voor medische zorg en de kosten van een aansprakelijkheidsverzekering. De beroepsgrond slaagt niet.
7. Het beroep is daarom ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep kennelijk niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. S.C. Spruijt, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan
binnenzes weken na de dag van verzending daarvan verzet worden gedaan bij deze rechtbank. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.

Voetnoten

1.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 17 december 2020, ECLI:NL:RVS:2020:3027.
2.Kamerstukken 2019/20, 35 476, nr. 4.
3.Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers.
4.Regeling eigen bijdrage asielzoekers met inkomen en vermogen.