ECLI:NL:RBDHA:2022:11135

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 mei 2022
Publicatiedatum
27 oktober 2022
Zaaknummer
NL21.20094
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag met motiveringsgebrek in geloofwaardigheidsbeoordeling

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Eiser, van Nigeriaanse nationaliteit, heeft op 24 december 2018 zijn asielaanvraag ingediend, welke door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 26 november 2021 is afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op het oordeel dat eiser niet aan de voorwaarden voor een verblijfsvergunning asiel voldeed. De rechtbank heeft het beroep op 31 maart 2022 behandeld, waarbij partijen zich lieten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Eiser heeft zijn asielaanvraag onderbouwd met het verhaal dat hij betrokken was bij stemfraude in Nigeria en dat hij wordt beschuldigd van de moord op een medeplichtige. De rechtbank oordeelt dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom het geloofwaardig is dat eiser wordt verdacht van deze moord. De rechtbank stelt vast dat de verklaring van eisers moeder, hoewel niet-objectief, niet zonder meer kan worden afgewezen. De rechtbank concludeert dat er een motiveringsgebrek is in de geloofwaardigheidsbeoordeling van verweerder, wat leidt tot de gegrondverklaring van het beroep.

De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de rechtbank ook de proceskosten van eiser toekent. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van asielverhalen en de noodzaak voor verweerder om zijn besluiten goed te motiveren, vooral als het gaat om de geloofwaardigheid van verklaringen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
Zaaknummer: NL21.20094
V-nummer: [nummer]

uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken in de zaak tussen

[eiser] ,

geboren op [geboortedatum] , van Nigeriaanse nationaliteit, eiser
(gemachtigde: mr. G.J. van der Graaf)
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. Y.D. Ancion).

Inleiding

1.1
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag.
1.2
Eiser heeft op 24 december 2018 zijn asielaanvraag ingediend. Verweerder heeft met zijn besluit van 26 november 2021 de aanvraag afgewezen omdat eiser niet aan de voorwaarden voldoet voor een verblijfsvergunning asiel.
1.3
Verweerder heeft voorafgaand aan de zitting een verweerschrift ingediend. Ter voorbereiding op de zitting heeft eiser op 30 maart 2022 alvast een schriftelijke reactie gegeven.
1.4
De rechtbank heeft het beroep op 31 maart 2022 op zitting behandeld. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting gesloten.

Asielrelaas

2.1
Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij op 28 maart 2015 tijdens de verkiezingen in Nigeria tegen betaling stemfraude heeft gepleegd, samen met twee andere personen, [de persoon 1] en [de persoon 2] genaamd. Tijdens het plegen van de fraude viel de politie binnen. [de persoon 1] werd neergeschoten door de politie en [de persoon 2] werd beetgepakt door een politieagent. Eiser heeft de politieagent met een balk op zijn rug geslagen, zodat hij samen met [de persoon 2] kon ontsnappen. Eiser stelt dat de politie hem beschuldigt van de moord op [de persoon 1] en dat hij bij terugkeer naar Nigeria zal worden vervolgd vanwege het plegen van stemfraude, het mishandelen van een agent en de moord op [de persoon 1] .
2.2
Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
  • Identiteit, nationaliteit en herkomst;
  • Eiser heeft tegen betaling stemfraude gepleegd en een agent met een balk geslagen toen hij werd betrapt; en
  • Eiser wordt verdacht van het doden van [de persoon 1] .
2.3
Verweerder vindt eisers identiteit, nationaliteit en herkomst geloofwaardig en ook dat eiser stemfraude heeft gepleegd en een agent met een balk heeft geslagen toen hij werd betrapt. Verweerder vindt het niet geloofwaardig dat eiser wordt verdacht van het doden van [de persoon 1] . Verweerder heeft vervolgens de geloofwaardig bevonden elementen verder getoetst. Volgens verweerder loopt eiser bij terugkeer naar Nigeria geen reëel risico op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM [1] of op vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag [2] en daarom heeft verweerder eisers asielaanvraag afgewezen.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt in deze zaak de afwijzing van de asielaanvraag van eiser. De rechtbank doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
4. De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
De geloofwaardigheid van de relevante elementen
5. Eiser voert onder meer aan dat verweerder het geloofwaardigheidsoordeel ondeugdelijk heeft gemotiveerd door aan eiser tegen te werpen dat de verklaring van eisers moeder niet als objectieve bron kan worden aangemerkt. Verweerder miskent hiermee dat ook zonder enig bewijs een onderdeel van een asielrelaas aannemelijk kan worden gemaakt, namelijk door het afleggen van geloofwaardige verklaringen. De verklaring van zijn moeder is een relevant onderdeel van eisers relaas. De enkele omstandigheid dat zijn moeder geen objectieve bron is, maakt niet dat eiser niet het vermoeden kon hebben dat hij strafrechtelijk wordt vervolgd in verband met de dood van [de persoon 1] . Verder heeft verweerder ten onrechte tegengeworpen dat eiser wisselende verklaringen heeft afgelegd hierover. In de correcties en aanvullingen naar aanleiding van het aanvullend gehoor is niet, zoals verweerder stelt, teruggekomen op een duidelijke verklaring maar is een aanvulling of nadere toelichting gegeven op het door eiser gegeven antwoord. Bovendien blijkt duidelijk uit de samenvatting van de gehoorambtenaar [3] dat het voor deze persoon wel duidelijk was dat eiser verklaard heeft te worden beschuldigd van de moord op [de persoon 1] .
5.1
Verweerder vindt het niet geloofwaardig dat eiser wordt verdacht van het doden van [de persoon 1] . Eiser baseert dit alleen op een verklaring van zijn moeder, maar volgens verweerder kunnen verklaringen van familieleden niet als objectieve bron worden beschouwd. Eiser heeft verder geen documenten overgelegd waaruit blijkt dat hij door de politie wordt gezocht voor moord. Hij heeft ook niet proberen te achterhalen of dit daadwerkelijk zo is. Verder vindt verweerder dat hij wisselend heeft verklaard over dat hij gezocht zou worden door de politie. Verweerder vindt het opmerkelijk dat eiser in het aanvullend gehoor verklaart [4] dat de politie hem zoekt omdat ze willen weten wat er met [de persoon 2] is gebeurd terwijl hij eerder heeft verklaard dat de politie hem zoekt omdat hij wordt beschuldigd van de moord op [de persoon 1] . De motieven die de politie volgens eiser heeft om hem te beschuldigen van de moord op [de persoon 1] berusten volgens verweerder slechts op niet nader onderbouwde vermoedens.
5.2
De rechtbank stelt voorop dat eiser geen aparte verklaring van zijn moeder in de procedure heeft ingebracht ter staving van zijn asielrelaas. Dat is dus anders dan de in het verweerschrift door verweerder aangehaalde zaak uit 2019 [5] , waarin de vreemdelingen probeerden hun asielrelaas te onderbouwen met schriftelijke getuigenverklaringen, waarvan in hoger beroep niet was bestreden dat deze niet uit objectieve bron afkomstig waren. In die zaak oordeelde de Afdeling [6] dat dit weliswaar niet betekent dat die verklaringen geen enkele bewijskracht kunnen hebben, maar in dit geval niet de waarde konden hebben die de vreemdelingen daaraan wensten te zien, omdat zij geen ander concreet bewijsmateriaal hadden overgelegd. De door verweerder genoemde zaak uit 2022 [7] ziet op de situatie dat de vreemdeling in beroep als nieuw punt naar voren heeft gebracht dat haar echtgenoot haar nog steeds bedreigt en ook haar broers. De Afdeling heeft daarover gezegd dat aan die verklaring van de vreemdeling niet de waarde kan worden gehecht die de vreemdeling daaraan wenst te zien, omdat die verklaringen afkomstig zijn uit niet-objectieve bron en niet nader zijn onderbouwd.
5.3
De rechtbank is van oordeel dat de door verweerder genoemde zaken niet 1 op 1 toepasbaar zijn op eisers zaak. In die zaken ging het om (in beroep) ingebrachte verklaringen, ter weerlegging van het geloofwaardigheidsoordeel, en was de vraag wat de bewijswaarde daarvan was, aangezien deze verklaringen uit niet-objectieve bron kwamen. In dit geval gaat het om eisers asielrelaas. Eiser heeft tijdens het nader gehoor verklaard dat hij drie dagen na de stemfraude contact had opgenomen met zijn moeder, die wilde weten waar hij uithing. Volgens eiser heeft zij hem toen verteld dat de politie thuis was langsgekomen en had gezegd dat eiser iemand zou hebben vermoord.
5.4
De rechtbank is met eiser van oordeel dat in dit geval verweerder niet kan volstaan met de verwijzing, in zowel het voornemen als het bestreden besluit, naar de niet-objectiviteit van de verklaring van eisers moeder om de ongeloofwaardigheid van eisers relaas op dit punt te motiveren. Gebeurtenissen die zich volgens de vreemdeling in het land van herkomst hebben voorgedaan, kunnen immers deels zijn gebaseerd op de eigen waarneming van de vreemdeling, maar kunnen ook gebaseerd zijn op wat de vreemdeling van derden heeft gehoord. Verklaringen van derden, ook van niet-objectieve aard, kunnen immers wel degelijk bij de geloofwaardigheidsbeoordeling betrokken worden en waarde hebben. [8]
5.5
Verweerder heeft in zijn geloofwaardigheidsoordeel ook gewezen op de wisselende verklaringen van eiser over de reden waarom hij zou worden gezocht door de politie, mede onder verwijzing naar de Afdelingsuitspraak van 12 april 2017. [9] De rechtbank volgt verweerder ook hierin niet. Naar het oordeel van de rechtbank is in dit geval namelijk geen sprake van het terugkomen op een eerder afgelegde verklaring met een nieuwe andere verklaring. Eiser heeft zijn verklaring in het aanvullend gehoor slechts nader toegelicht [10] en uit niets blijkt dat hij op de eerdere verklaring is teruggekomen. Uit de Werkinstructie volgt dat de vreemdeling, als hij zijn verklaringen aanvult of corrigeert, afdoende zal moeten verklaren waarom volgens hem het rapport van gehoor niet klopt. Naar het oordeel van de rechtbank is dat in dit geval gebeurd. Bovendien is in eisers verklaring wel degelijk af te leiden dat eiser vreest dat de politie naar hem op zoek is in verband met de dood op [de persoon 1] . De gehoorambtenaar heeft dit kennelijk ook zo begrepen gelet op zijn vraag: “
Begrijp ik goed dat u vreest vanwege de beschuldigingen van de moord op [de persoon 1] , de ontsnapping en de verkiezingsfraude?”. Deze vraag wordt vervolgens bevestigend beantwoord door eiser. Verweerder heeft dus ten onrechte de wisselende verklaringen tegengeworpen aan eiser.
5.6
Conclusie is dus dat verweerder onvoldoende draagkrachtig heeft gemotiveerd waarom het ongeloofwaardig is dat eiser wordt verdacht van het doden van [de persoon 1] . De beroepsgrond slaagt en daarom behoeft het overige wat onder deze beroepsgrond is aangevoerd verder geen bespreking. Verweerder zal opnieuw de geloofwaardigheid van eisers verklaringen over de beschuldigingen van de moord op [de persoon 1] moeten beoordelen met inachtneming van 5.4 en 5.5.
De vermoedens over wat eiser bij terugkeer te wachten staat en de zwaarwegendheid
6. De rechtbank heeft zojuist geoordeeld dat er een motiveringsgebrek is in de geloofwaardigheidsbeoordeling. Daarom al is het beroep gegrond. Verweerder zal een nieuwe beoordeling moeten maken. In het kader van finale geschillenbeslechting ziet de rechtbank echter aanleiding om zich ook uit te laten over de zwaarwegendheid.
7. Eiser meent dat hij al vanwege het mishandelen van een politieagent bij terugkeer naar Nigeria een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM.
7.1
Om te beginnen stelt de rechtbank vast dat op dit punt de motivering in het bestreden besluit er aan schort. Verweerder heeft dit op zitting ook beaamd. Verweerder heeft namelijk alleen opgemerkt dat eisers vrees voor een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM niet is onderbouwd omdat eiser slechts in algemene zin naar een rapport over de gevangenisomstandigheden in Nigeria heeft verwezen. Verweerder vindt echter dat de motivering in het bestreden besluit is gerepareerd met de motivering op zitting, namelijk dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt, en ook niet heeft onderbouwd, dat hij vervolgd wordt voor het mishandelen van de agent of dat hij in de negatieve belangstelling van de autoriteiten zou staan. De rechtbank is van oordeel dat met deze aanvullende motivering het gebrek niet is gerepareerd. Daarvoor is het volgende van belang.
7.2
De rechtbank stelt vast dat verweerder eisers mishandeling van de politieagent geloofwaardig heeft geacht. Het is aan eiser om zijn vermoedens over wat hem te wachten staat bij terugkeer aannemelijk te maken. [11] Het is dan vervolgens aan verweerder om zich een oordeel te vormen over de zwaarwegendheid van de aannemelijk bevonden vermoedens. Met eiser is de rechtbank van mening dat over het algemeen kan worden aangenomen dat mishandeling van een politieagent strafbaar is. Ondanks dat eiser geen document (zoals een dagvaarding, arrestatiebevel of oproep) heeft overgelegd, kan het daarom toch aannemelijk zijn dat hij wegens de mishandeling gezocht wordt. Daarbij is wel van belang dat het aannemelijk is dat de politie weet dat het eiser was, die de mishandeling heeft gepleegd. Verweerder heeft op de zitting opgemerkt dat niet zeker is of de politie weet dat eiser de agent heeft mishandeld. Eiser heeft echter verklaard dat de politie bij zijn moeder op bezoek is geweest. Uit de besluitvorming blijkt nergens dat verweerder niet gelooft dat de politie om die reden bij de moeder is langs geweest. Zoals gezegd heeft verweerder daarover alleen opgemerkt dat aan deze niet-objectieve verklaring niet de betekenis toekomt die eiser daaraan wil hechten. Dit is echter wel van belang in het kader van de beoordeling van de aannemelijkheid van eisers vrees voor vervolging of gevangenisstraf. De rechtbank is daarom van oordeel dat ook op dit punt het besluit een motiveringsgebrek heeft.
7.3
Gelet op de mogelijke aannemelijkheid dat eiser door de politie gezocht wordt voor de mishandeling van de agent en de als gevolg daarvan reële kans dat eiser daar voor in detentie gesteld kan worden, ligt het op de weg van verweerder om een oordeel te geven over het risico op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. Dat hij dat heeft nagelaten in het bestreden besluit, levert ook een motiveringsgebrek op.
Conclusie
8. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit wordt vernietigd. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank draagt verweerder op binnen acht weken een nieuw besluit te nemen.
9. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.F.J. Bernt, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.A.E. Delhaes, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
2.Verdrag van Genève van 28 juli 1951 betreffende de status van vluchtelingen.
3.Verslag aanvullend gehoor, p. 8.
4.Pagina 7 van het aanvullend gehoor.
5.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 19 maart 2019, ECLI:NL:RVS:2019:902.
6.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
7.Afdelingsuitspraak van 8 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:377.
8.Werkinstructie 2014/10, p. 4 en p. 9.
10.Correcties en Aanvullingen van 2 augustus 2021, onder “p. 7”.
11.Werkinstructie 2014/10, p. 12.