ECLI:NL:RBDHA:2022:11070

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 juli 2022
Publicatiedatum
26 oktober 2022
Zaaknummer
22/450
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) aanvraag gezinshereniging en jongvolwassenenbeleid, niet tijdig beslissen op bezwaar

In deze zaak gaat het om de aanvraag van eisers voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van gezinshereniging. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvragen van eisers, die van Syrische nationaliteit zijn, afgewezen. Dit besluit is door de rechtbank eerder vernietigd, waarbij de staatssecretaris werd opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen. Echter, de staatssecretaris heeft opnieuw de aanvragen afgewezen, wat heeft geleid tot een nieuw beroep van eisers. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris niet heeft voldaan aan de eerdere uitspraak en dat de motivering van het bestreden besluit ondeugdelijk is. De rechtbank heeft het beroep van eisers gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd. De rechtbank heeft de staatssecretaris opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, met inachtneming van de overwegingen in deze uitspraak. Tevens is er een dwangsom opgelegd voor elke dag dat de termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. De rechtbank heeft ook de proceskosten van eisers vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 22/450
[v nummers]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 6 juli 2022 in de zaak tussen
[eiser 1],
geboren op [geboortedatum] 1963,
en
[eiser 2],
geboren op [geboortedatum] 1966,
en
[eiser 3],
geboren op [geboortedatum] 1999,
gezamenlijk te noemen: eisers,
allen van Syrische nationaliteit,
(gemachtigde: mr. F.M. Holwerda),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

( [gemachtigde] ).

Procesverloop

Bij besluit van 18 februari 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvragen namens eisers tot verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) onder de beperking ‘verblijf als familie- of gezinslid bij [referent] afgewezen. Het daartegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 26 januari 2021 ongegrond verklaard.
Deze rechtbank en zittingsplaats heeft het daartegen ingestelde beroep bij uitspraak van
7 oktober 2021 [1] gegrond verklaard, het besluit van 26 januari 2021 vernietigd en verweerder opgedragen binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit op het bezwaar te nemen.
Op 26 januari 2022 hebben eisers beroep ingesteld wegens het niet tijdig nemen van een beslissing op het bezwaar.
Bij besluit van 4 februari 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder alsnog op het bezwaar van eisers beslist en de mvv-aanvragen van eisers opnieuw afgewezen. Daarnaast is aan eisers een dwangsom toegekend in verband met het niet tijdig nemen van een beslissing op bezwaar. Op grond van artikel 6:20, derde lid, van de Awb [2] heeft het beroep van rechtswege mede betrekking op dit besluit.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 mei 2022. Eisers en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Ook waren ter zitting aanwezig referent en [persoon] , tolk in de Syrisch-Arabische taal. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

Ten aanzien van het beroep tegen het niet tijdig beslissen op bezwaar
1. De rechtbank stelt vast dat verweerder met het bestreden besluit alsnog heeft beslist op het bezwaar van eisers. Hierdoor hebben eisers geen procesbelang meer bij het beroep tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op bezwaar. Het beroep wordt daarom niet-ontvankelijk verklaard voor zover dat zich richt op het niet tijdig nemen van een beslissing op bezwaar.
Ten aanzien van het beroep tegen het bestreden besluit
Achtergrond
2. Referent is geboren op [geboortedatum] 1996. Hij is in het bezit van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Op 7 oktober 2019 heeft referent namens zijn ouders en zijn broer (eisers) mvv-aanvragen gedaan met als doel ‘verblijf als familie- of gezinslid bij
[referent] .
Besluitvorming
3.1
Verweerder heeft de aanvragen met het primaire besluit, gehandhaafd met het besluit van 26 januari 2021, afgewezen. Volgens verweerder is geen sprake van beschermingswaardig familie- of gezinsleven tussen eisers en referent als bedoeld in artikel 8 van het EVRM, [3] omdat de feitelijke gezinsband tussen referent en zijn ouders verbroken is sinds het verblijf van referent in Libanon. Verweerder heeft hierbij als contra-indicaties gehanteerd dat referent in Libanon zelfstandig heeft gewoond en in zijn eigen levensonderhoud heeft voorzien. Omdat de ouders van referent niet in aanmerking komen voor een mvv, zal de broer van referent niet gescheiden worden van zijn ouders. Daarom kunnen zij het gezinsleven voortzetten buiten Nederland en komt ook de broer van referent niet in aanmerking voor de verlening van een mvv.
3.2
Bij uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 7 oktober 2021 is het beroep van eisers tegen dit besluit gegrond verklaard en is het besluit vernietigd. De rechtbank was van oordeel dat verweerder ten onrechte aan referent had tegengeworpen dat hij zelfstandig heeft gewoond. Daarnaast was de rechtbank van oordeel dat verweerder ondeugdelijk heeft gemotiveerd dat en waarom de financiële situatie van referent kan worden aangemerkt als een contra-indicatie bij de beoordeling of de feitelijke gezinsband met zijn ouders is verbroken.
3.3
Met het bestreden besluit heeft verweerder eisers’ aanvragen opnieuw afgewezen omdat de feitelijke gezinsband tussen referent en zijn ouders verbroken is. Verweerder werpt referent niet langer tegen dat hij zelfstandig heeft gewoond, maar handhaaft als contra-indicatie dat referent in Libanon in zijn eigen levensonderhoud heeft voorzien. Volgens verweerder heeft referent ongeveer anderhalf jaar in Libanon gewerkt en was hij gedurende deze periode niet financieel afhankelijk van zijn ouders, maar stuurde hij hen juist een aantal maal een bedrag van $ 100,-. Verweerder stelt zich op het standpunt dat hieruit volgt dat referent, hoewel zijn vertrek naar Libanon niet zijn eigen keuze was, in zijn eigen levensonderhoud kon voorzien en er daarom op het moment van de aanvragen geen feitelijke gezinsband meer met zijn ouders was. Daarnaast is er volgens verweerder ook geen sprake van beschermingswaardig familie- of gezinsleven door het bestaan een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen referent en zijn ouders.
Beoordeling rechtbank
4. Eisers voeren aan dat verweerder geen uitvoering heeft gegeven aan de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 7 oktober 2021 door hen opnieuw tegen te werpen dat de gezinsband met referent is verbroken omdat referent in Libanon in zijn eigen levensonderhoud heeft voorzien. Verweerder is niet ingegaan op hetgeen de rechtbank in de eerdere uitspraak omtrent dit punt heeft overwogen. Het bestreden besluit is daarom ondeugdelijk gemotiveerd.
5. In haar uitspraak van [medio] oktober 2021 heeft deze rechtbank en zittingsplaats in rechtsoverweging 4.2 en 6 het volgende overwogen:
“Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft overwogen in de uitspraak van 23 augustus 2019 [4] betrekt verweerder bij de beoordeling van de genoemde contra-indicaties op grond waarvan hij aanneemt dat een jongvolwassen meerderjarig kind niet langer feitelijk behoort tot het gezin van zijn of haar ouder(s), in hoeverre het kind hiermee een stap naar zelfstandigheid heeft willen zetten. Als dat het geval is, geldt doorgaans dat het kind hiermee niet langer tot het gezin van zijn ouder(s) behoort. In gevallen waarin een meerderjarig kind noodgedwongen zelfstandig woont, bijvoorbeeld als gevolg van de vlucht van de ouder(s) naar Nederland, dan zal deze contra-indicatie op zichzelf niet leiden tot de conclusie dat het kind niet langer tot het gezin behoort. Het kind heeft in dat geval namelijk niet zelf die keuze gemaakt. Verweerder onderzoekt in deze gevallen wel of zich overige contra-indicaties voordoen waaruit hij kan opmaken dat het jongvolwassen meerderjarig kind zich zelfstandig en moeiteloos heeft kunnen handhaven, zodat hij moet aannemen dat de gezinsband is verbroken. [5]
(…)
Verder is de rechtbank van oordeel dat verweerder ondeugdelijk heeft gemotiveerd dat en waarom de financiële situatie van referent kan worden aangemerkt als een contra-indicatie. Dat referent zich staande heeft gehouden nadat hij noodgedwongen van zijn ouders is gescheiden, betekent niet dat referent zich ook zelfstandig en moeiteloos heeft kunnen handhaven. Voor die vaststelling is het onvoldoende dat referent in Libanon heeft gewoond en in zijn eigen onderhoud heeft voorzien. Niet betwist is dat referent middels de door zijn vader geregelde borgsteller in Libanon kon verblijven. Referent heeft verklaard dat de situatie in Libanon ondragelijk was. Hij werd vernederd en kreeg slecht betaald. Niet is betwist dat referent 14.000,- dollar moest betalen voor zijn reis naar Europa en dat zijn vader een stuk grond heeft moeten verkopen voor 10.000 dollar om referent daarmee te helpen. Verweerder heeft dan ook niet deugdelijk gemotiveerd dat referent zich zelfstandig en moeiteloos in Libanon heeft kunnen handhaven.”
6. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit wederom op het standpunt gesteld dat de gezinsband tussen referent en eisers is verbroken omdat referent – ook al was dit mogelijk niet zijn eigen keuze – in Libanon in zijn eigen levensonderhoud heeft voorzien en daarmee een stap naar zelfstandigheid heeft gezet. Met eisers is de rechtbank van oordeel dat verweerder hiermee geen uitvoering heeft gegeven aan de eerdere uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats, omdat hij opnieuw ondeugdelijk heeft gemotiveerd dat en waarom de financiële situatie van referent als contra-indicatie kan worden aangemerkt. Verweerder is niet ingegaan op de omstandigheden die de rechtbank in deze uitspraak heeft benoemd. Verweerder heeft immers niet kenbaar in de besluitvorming betrokken dat referent middels de door zijn vader geregelde borgsteller in Libanon kon verblijven en zijn vader een stuk grond heeft moeten verkopen om de reis van referent naar Europa te bekostigen. Evenmin is verweerder ingegaan op eisers verklaring dat hij in Libanon in een ondraaglijke situatie verkeerde.
7. Voor zover verweerder het oneens is met de overweging van deze rechtbank en zittingsplaats in de uitspraak van 7 oktober 2021 dat de feitelijke gezinsband tussen het meerderjarige, jongvolwassen kind dat noodgedwongen zelfstandig woont en zijn ouders is verbroken wanneer zich contra-indicaties voordoen waaruit blijkt dat het kind zich zelfstandig en moeiteloos heeft kunnen handhaven, overweegt de rechtbank dat verweerder tegen de uitspraak van de rechtbank geen hoger beroep heeft ingesteld en deze uitspraak daarmee in rechte vast is komen te staan. Verweerder kan in de onderhavige procedure dan ook niet meer opkomen tegen de door deze rechtbank en zittingsplaats vastgestelde maatstaf en zal deze maatstaf moeten toepassen op deze zaak.
8. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de beroepsgrond slaagt. De overige gronden behoeven geen bespreking meer.
Conclusie en gevolgen
9. Het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel 7:12 van de Awb. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb dat verweerder een dwangsom van
€ 100,- verbeurt voor elke dag waarmee de hiervoor genoemde termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-.
10. In het nieuw te nemen besluit zal verweerder - indien de aanvragen niet worden ingewilligd - opnieuw moeten motiveren of het jongvolwassenenbeleid in de onderhavige zaak van toepassing is. Als verweerder aanneemt dat dit het geval is, dient verweerder op grond van artikel 8 van het EVRM een belangenafweging te maken. De rechtbank stelt vast dat verweerder in het bestreden besluit reeds een belangenafweging heeft gemaakt. De rechtbank stelt echter vast dat de gemachtigde van verweerder op zitting heeft verklaard niet zeker te weten of deze belangenafweging geschikt is in het geval het jongvolwassenbeleid van toepassing is. Verweerder zal daarom, indien verweerder daaraan toekomt, in het nieuw te nemen besluit opnieuw een belangenafweging moeten maken, waarin alle relevante feiten en omstandigheden moeten worden meegewogen. De rechtbank wil verweerder hierbij het volgende meegeven. Bij de belangenafweging mag – anders dan in het bestreden besluit het geval is – niet in het nadeel van eisers worden meegewogen dat het gezinsleven zoals dat in de huidige vorm wordt uitgeoefend kan worden voortgezet. Aan de belangenafweging wordt immers pas toegekomen als al is vastgesteld dat sprake is van beschermingswaardig gezinsleven. Verder zal verweerder nader moeten motiveren welk gewicht wordt toegekend aan de objectieve belemmering aan de zijde van referent om zijn familie- en gezinsleven in Syrië uit te oefenen, en welk gewicht wordt toegekend aan het economisch belang van de Staat. Tot slot zal verweerder bij de beoordeling van de leeftijd en mate van zelfstandigheid van referent rekening moeten houden met (indien van toepassing) zijn jongvolwassenheid.
11. De rechtbank veroordeelt verweerder in het door eisers betaalde griffierecht en de door hen gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank,
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk voor zover het zich richt tegen het niet tijdig beslissen op bezwaar;
- verklaart het beroep voor het overige gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat verweerder aan eisers een dwangsom van € 100,- verbeurt voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van
€ 7.500,-;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 184,- aan eisers te vergoeden;
-veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H. Broek, rechter, in aanwezigheid van mr. F.W. Victoor, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 juli 2022.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.

Voetnoten

2.Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
5.Zie ook de uitspraak van de Afdeling 9 december 2019, ECLI:NL:RVS:2019:4122.