ECLI:NL:RBDHA:2022:11044

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 oktober 2022
Publicatiedatum
25 oktober 2022
Zaaknummer
SGR 22/1507
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van een militair ambtenaar wegens wangedrag en gebruik van softdrugs

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 oktober 2022 uitspraak gedaan in het beroep van eiser, een militair ambtenaar, tegen het besluit van de minister van Defensie om hem ontslag te verlenen wegens wangedrag. Eiser was op 28 september 2020 aangesteld bij de Koninklijke Landmacht en werd op 19 juli 2021 ontslagen omdat hij in diensttijd in het bezit was van 10 gram hasj, wat in strijd is met het drugsbeleid van Defensie. Eiser heeft tegen het ontslag bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard door de minister. Tijdens de zitting op 23 augustus 2022 was eiser niet aanwezig, maar zijn gemachtigden waren wel aanwezig.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser voldoende op de hoogte was van het 'zero tolerance' beleid van Defensie en dat hij gewaarschuwd was over de mogelijke consequenties van het gebruik van drugs. Eiser had eerder voorlichtingsbijeenkomsten bijgewoond en een formulier getekend waarin hij bevestigde bekend te zijn met het drugsbeleid. De rechtbank oordeelde dat het gedrag van eiser als wangedrag kan worden aangemerkt en dat het ontslag niet onevenredig was aan de ernst van het wangedrag. Eiser had erkend dat hij meer dan een gebruikershoeveelheid softdrugs bij zich had tijdens een opleidingsdag, wat volgens het sanctiebeleid van Defensie leidt tot ontslag.

De rechtbank concludeerde dat de belangen van de minister zwaarder wogen dan die van eiser, ondanks zijn persoonlijke omstandigheden en het feit dat hij goed had gefunctioneerd als militair. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/1507

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 oktober 2022 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. F.F. Aarts),
en

de minister van Defensie, verweerder

(gemachtigden: mr. F. Doornekamp en mr A. Verkroost).

Procesverloop

Bij besluit van 19 juli 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser ontslag verleend wegens wangedrag.
Bij besluit van 21 januari 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is ter zitting behandeld op 23 augustus 2022. Eiser en zijn gemachtigde waren met voorafgaand bericht niet aanwezig bij de zitting. De gemachtigden van verweerder waren aanwezig.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser is op 28 september 2020 aangesteld als militair ambtenaar bij de Koninklijke Landmacht.
1.1.
Op 20 mei 2021 is de auto waarin eiser zat gecontroleerd door de KMar. De collega van eiser en bestuurder van de auto testte positief op een drugstest. Ook zijn softdrugs aangetroffen in de auto. Naar aanleiding hiervan is eiser samen met vier anderen verhoord. Bij dit verhoor heeft eiser verklaard dat hij in zijn vrije tijd af en toe softdrugs gebruikt. [1]
1.2.
Op 25 mei 2021 was eiser aanwezig bij een opleidingsdag in het vormingscentrum [plaats]. Na een melding dat eiser mogelijk softdrugs bij zich had, is hij door de Koninklijke Marechaussee (KMar) uit de conferentiezaal gehaald. De KMar heeft de softdrugs van eiser gevorderd, hem aangehouden en meegenomen voor verhoor. Tijdens dit verhoor heeft eiser bevestigd dat hij in zijn vrije tijd om privé redenen hasj gebruikt. Verder heeft hij verklaard dat hij nooit hasj gebruikt met collega’s of in diensttijd.
1.3.
Eiser is op 26 mei 2021 geschorst in het belang van de dienst, vanwege het in bezit hebben van vermoedelijke softdrugs. [2]
1.4.
Op 2 juni 2021 heeft de KMar laten weten dat uit forensisch onderzoek is gebleken dat de aangetroffen stof hasj betreft. Op 17 juni 2021 is eiser voorgedragen voor ontslag.
1.5.
Op 29 juni 2021 is eiser gehoord door een Commissie van Ontslag en Advies (COA). Volgens de COA is eisers ontslag als militair vanwege wangedrag, alle belangen afwegende, een gepaste en evenredige maatregel. De COA heeft verweerder op 9 juli 2021 geadviseerd om eiser te ontslaan wegens wangedrag. [3]
Het bestreden besluit
2. Verweerder heeft eiser met ingang van 1 augustus 2021 ontslagen, omdat hij 10 gram hasj bij zich had in diensttijd. Dit is in strijd is met het drugsbeleid van Defensie. [4] Eisers gedrag is aan te merken als wangedrag, [5] omdat het niet strookt met de eisen die wat betrouwbaarheid, veiligheid en verantwoordelijkheid betreft aan een militair mogen worden gesteld. Het is verweerder niet gebleken dat het wangedrag eiser niet zou kunnen worden toegerekend. Daarom heeft verweerder vastgesteld dat sprake is van toerekenbaar wangedrag. Verweerder acht het ontslag evenredig aan de ernst van het wangedrag. Verweerder is van mening dat zijn belang bij het verlenen van het ontslag zwaarder weegt dan eisers persoonlijke belang bij voortzetting van zijn dienstverband.
Het standpunt van eiser in beroep
3. Eiser voert aan dat het bestreden besluit is gebaseerd op onvoldoende en onzorgvuldig onderzoek en gebrekkig is gemotiveerd. Hij heeft gedwaald over het ‘zero-tolerance’ beleid van verweerder. Volgens eiser is geen sprake van een relatie met de dienst, omdat de opleidingsdag niet op een militaire locatie was en hij niet verplicht was militaire kleding te dragen. Hij veronderstelde dat het drugsbeleid niet zo strikt was. Als hij bij het eerdere incident op 20 mei 2021 duidelijk was gewaarschuwd, had hij geen softdrugs bij zich gehad op de opleidingsdag. Ten aanzien van de toerekenbaarheid voert hij aan dat hij achteraf inziet dat hij onjuist heeft gehandeld. Hij verzoekt verweerder rekening te houden met de bijzondere omstandigheden in zijn geval. Hij was nog een jonge man, soldaat in opleiding, die de gevolgen van zijn gedragingen nog niet geheel kon overzien. Volgens eiser is sprake van verontschuldigbare dwaling. Verder vindt hij dat een strafontslag onevenredig is aan de verweten gedragingen. Eiser heeft een roerige privésituatie achter de rug. Daarnaast heeft eiser buiten dit incident goed gefunctioneerd als militair. Verweerder had kunnen volstaan met een schriftelijke waarschuwing, gelet op de door hem genoemde omstandigheden.
Wat zijn de regels?
4. Volgens vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter [6] gelden in het ambtenarentuchtrecht niet de strikte bewijsregels die in het strafrecht van toepassing zijn. [7] Voor de constatering van plichtsverzuim dat tot het opleggen van een disciplinaire maatregel aanleiding kan geven, is noodzakelijk dat op basis van de beschikbare, deugdelijk vastgestelde gegevens de overtuiging is verkregen dat de betrokken ambtenaar de hem verweten gedragingen heeft begaan. Verder moet het plichtsverzuim de ambtenaar zijn toe te rekenen en dient de opgelegde straf evenredig te zijn aan de ernst van het gepleegde plichtsverzuim. Deze rechtspraak is ook van toepassing op wangedrag. [8]
4.1.
Binnen Defensie wordt uitvoering gegeven aan het drugsbeleid zoals opgenomen in de Aanwijzing. Dit drugsbeleid houdt in dat een militair die binnen of buiten het grondgebied van Nederland:
- zich op enigerlei wijze inlaat met harddrugs of softdrugs of deze bereidt, bewerkt, verwerkt, verkoopt, aflevert, verstrekt, vervoert of vervaardigt, (punt 1.2, aanhef en onder a, van de Aanwijzing);
- meer dan de gebruikershoeveelheid softdrugs aanwezig heeft (punt 1.2, aanhef en onder c, van de Aanwijzing); of
- in privé-tijd softdrugs - tot maximaal een gebruikershoeveelheid - aanwezig heeft of gebruikt. Indien het gebruik plaatsvindt met - of ten overstaan van - andere militairen (punt 1.2, aanhef en onder e, van de Aanwijzing);
wordt voorgedragen voor ontslag op grond van artikel 39, tweede lid, aanhef en onder 1, van het AMAR. De gebruikershoeveelheid is gedefinieerd in punt 1.1, onder d, van de Aanwijzing en bedraagt maximaal 5 gram softdrugs.
Het oordeel van de rechtbank
Wangedrag
5. Eiser heeft erkend dat hij bij zijn bezoek aan de opleidingsdag meer dan een gebruikershoeveelheid softdrugs bij zich had. De rechtbank stelt vast dat de hoofdregel dan volgens het sanctiebeleid van verweerder is dat de militair wordt ontslagen wegens wangedrag. [9] Daarbij heeft verweerder terecht een relatie met de dienst aangenomen. Zoals verweerder heeft toegelicht, ging het om een opleidingsdag op een militaire locatie, waarbij eiser samen met zijn collega’s aanwezig was. Dat eiser niet van plan was de softdrugs tijdens deze opleidingsdag te gebruiken en dat er geen verplichting was militaire kleding te dragen, maakt niet dat hij de softdrugs niet in diensttijd aanwezig had.
5.1.
De rechtbank is met verweerder van oordeel dat eiser voldoende is geïnformeerd over het ‘zero tolerance’ beleid van verweerder en gewaarschuwd over de mogelijke consequenties daarvan. Eiser heeft immers bevestigd dat hij bekend is met het drugsbeleid en de consequenties daarvan. Zo heeft eiser de voorlichtingsbijeenkomsten van verweerder over onder meer dit beleid bijgewoond en het formulier ‘Bekendheid drugsbeleid krijgsmacht’ op 4 februari 2021 getekend. Het had voor eiser dan ook voldoende duidelijk moeten zijn dat het bezit van drugs dan wel drugsgebruik niet wordt geaccepteerd. Dat eiser stelt dat hij desondanks niet op de hoogte was van de precieze gevolgen van het in bezit hebben dan wel gebruik van drugs en de mogelijkheid van ontslag, komt voor zijn eigen risico.
5.2.
Gelet op de Aanwijzing is de rechtbank van oordeel dat de eiser verweten gedragingen als wangedrag kunnen worden aangemerkt. Verweerder was dan ook bevoegd om eiser ontslag te verlenen wegens wangedrag.
Toerekenbaarheid
6. Bij de vraag of plichtsverzuim is aan te merken als toerekenbaar plichtsverzuim is volgens vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter van belang of de ambtenaar de ontoelaatbaarheid van het verweten gedrag heeft kunnen inzien en overeenkomstig dat inzicht heeft kunnen handelen. Het ligt op de weg van de ambtenaar om aannemelijk te maken dat het plichtsverzuim hem niet kan worden toegerekend. [10]
6.1.
De rechtbank volgt het standpunt van verweerder dat niet is gebleken van omstandigheden waaruit zou moeten worden afgeleid dat eiser in het geheel niet (meer) in staat zou zijn geweest het ontoelaatbare van zijn gedrag in te zien en overeenkomstig dit inzicht te handelen.
Evenredigheid
7. Naar het oordeel van de rechtbank is het ontslag niet onevenredig aan de aard en de ernst van het wangedrag. Verweerder heeft niet ten onrechte groot gewicht toegekend aan het feit dat eiser met zijn handelwijze het vertrouwen dat verweerder in eiser als integere en betrouwbare militair moet kunnen stellen, in ernstige mate heeft geschaad. Hoewel de rechtbank begrijpt dat eiser spijt heeft van zijn gedrag, mag verweerder de belangen van eiser – zijn leeftijd, privéomstandigheden en dat hij goed heeft gefunctioneerd als militair – minder zwaar wegen dan de belangen van verweerder en de belangenafweging in het nadeel van eiser laten uitvallen. Gelet op het beleid van verweerder volgt in een dergelijk geval ontslag en de rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder dit beleid hier niet had mogen toepassen. Dat verweerder had kunnen volstaan met een schriftelijke waarschuwing, volgt de rechtbank daarom niet.
Conclusie
8. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.L. van der Waals, rechter, in aanwezigheid van
mr.J.R. van Veen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
25 oktober 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie het proces-verbaal van verhoor van 25 mei 2021.
2.Op grond van artikel 34, tweede lid, onder c, van het AMAR.
3.Op grond van artikel 39, tweede lid, aanhef en onder l, van het AMAR.
4.Zie de Aanwijzing SG A/925 van 28 maart 2007 (de Aanwijzing).
5.Op grond van artikel 39, tweede lid, aanhef en onder l, van het Algemeen militair ambtenarenreglement (het AMAR).
6.De Centrale Raad van Beroep (de Raad).
7.Zie de uitspraak van de Raad van 15 september 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BT1997.
8.Zie de uitspraak van de Raad van 3 december 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:3053.
9.Punt 1.2.1, onder c en d, van het Aanwijzing SG A/925, gelezen in samenhang met artikel 39, tweede lid, aanhef en onder l, van het AMAR.
10.Uitspraak van de Raad van 20 november 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:3895.