ECLI:NL:RBDHA:2022:11007
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van asielaanvraag wegens vertrek met onbekende bestemming
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 oktober 2022 uitspraak gedaan over de asielaanvraag van eiser, die met onbekende bestemming is vertrokken. De rechtbank heeft het beroep van eiser niet-ontvankelijk verklaard. Eiser had op 14 maart 2022 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar deze aanvraag werd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen als kennelijk ongegrond. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld tegen dit besluit, maar is niet verschenen op de zitting. De gemachtigde van eiser heeft ook voorafgaand aan de zitting laten weten niet te kunnen verschijnen. De staatssecretaris was vertegenwoordigd door mr. R.P.G. van Bel.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser op 13 juli 2022 is vertrokken met onbekende bestemming. De gemachtigde van eiser heeft op 7 september 2022 meegedeeld dat eiser haar had laten weten niet meer in Nederland te verblijven. Op 11 oktober 2022 heeft de gemachtigde verzocht om de zaak op de stukken af te doen, omdat zij eiser niet kon bereiken. De rechtbank heeft in haar overwegingen verwezen naar de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin is geoordeeld dat als een asielzoeker met onbekende bestemming vertrekt, aangenomen kan worden dat hij geen prijs meer stelt op bescherming in Nederland, tenzij de gemachtigde weet dat de asielzoeker nog in Nederland verblijft en contact met hem onderhoudt.
In dit geval was er geen sprake van een uitzondering, waardoor het beroep niet-ontvankelijk werd verklaard wegens gebrek aan procesbelang. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken door de rechters in aanwezigheid van de griffier, en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen één week na verzending van het proces-verbaal.