Overwegingen
1. Op grond van artikel 8:41 van de Algemene wet bestuursrecht wordt van de indiener van een beroepschrift een griffierecht geheven. Eiser heeft in verband hiermee een beroep gedaan op betalingsonmacht. Gebleken is echter dat het griffierecht is voldaan. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om het beroep op betalingsonmacht te honoreren.
2. Eiser heeft de Keniaanse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1991. Op 14 oktober 2021 heeft hij verzocht om de afgifte van een visum voor kort verblijf voor een bezoek aan zijn partner/verloofde en haar familie in Nederland. Bij (primair) besluit van 19 oktober 2021 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen met verwijzing naar artikel 32 van de Visumcode.
3. In het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar tegen de afwijzing kennelijk ongegrond verklaard. Daarbij heeft verweerder overwogen dat er gezien de gebleken geringe sociale en economische binding met het land van herkomst redelijke twijfel bestaat over eisers voornemen om het grondgebied van de lidstaten voor het verstrijken van het visum te verlaten. Naast deze weigeringsgrond heeft verweerder tegen de achtergrond van de wereldwijde COVID-19 pandemie tegengeworpen dat eiser wordt beschouwd als een gevaar voor de volksgezondheid.
4. Eiser bestrijdt dat hij onvoldoende sociale en economische binding met Kenia heeft. Volgens eiser heeft verweerder in de aanvraagfase ten onrechte geen gelegenheid geboden om de sociale en economische binding verder te onderbouwen. Daarnaast heeft verweerder in de als (begin van) bewijs overgelegde documenten ten onrechte geen aanleiding gezien om aanvullend onderzoek te verrichten. Eiser had mondeling moeten worden gehoord.Ten derde stelt eiser dat (de inhoud van) het bezwaarschrift van 13 januari 2022 niet bij de beoordeling is betrokken. Verweerder heeft miskend dat de serieuze toekomstplannen met referente juist een tijdige terugkeer van eiser kunnen waarborgen. Het doel en nuttig effect van de Visumcode dient voorop te staan. Nu eiser zijn hele leven in Kenia heeft gewoond en daarbij in zijn bestaan heeft kunnen voorzien, ligt het zwaartepunt van zijn sociaal-maatschappelijke en economische leven in Kenia.
Eiser voert verder aan dat verweerder eerst in de beschikking op bezwaar, zonder hoor en wederhoor, de coronapandemie als weigeringsgrond heeft opgevoerd. Eiser stelt dat de weigering van het gevraagde visum onevenredig is. Daartoe wijst hij erop dat hij de ouders van referente wil ontmoeten en dat zij gezien hun leeftijd niet naar Kenia kunnen reizen.
De rechtbank oordeelt als volgt.
5. Op grond van artikel 14, eerste lid, aanhef en onder d, van de Visumcode wordt van aanvragers van een visum voor kort verblijf verlangd dat zij informatie verstrekken die het verweerder mogelijk maakt het voornemen van de aanvrager om het grondgebied van de lidstaten vóór het verstrijken van de geldigheid van het aangevraagde visum te verlaten, te beoordelen. In Bijlage II bij de Visumcode is een niet-limitatieve lijst met bewijsstukken opgenomen die door visumaanvragers dienen te worden verstrekt.
6. De rechtbank beoordeelt het beroep aan de hand van de feiten en omstandigheden zoals die zich voordeden ten tijde van het bestreden besluit. Aan eiser is in bezwaar de gelegenheid geboden om zijn visumaanvraag nader te onderbouwen. Daarvoor heeft verweerder aan eiser een ‘Vragenlijst visumaanvraag’ toegezonden. Deze vragenlijst bevat een toelichting over welke bewijsstukken moeten worden overgelegd. Daarnaast wordt in deze vragenlijst verwezen naar de website van de ambassade die hierover verdere informatie kan verstrekken. Dat eiser onvoldoende gelegenheid zou hebben gehad om zijn sociale en economische binding met Kenia te onderbouwen met bewijs wordt daarom niet gevolgd.
7. Volgens vaste rechtspraakheeft verweerder bij de beoordeling van aanvragen voor een visum voor kort verblijf een grote beoordelingsruimte. De conclusies van verweerder moeten door de rechter daarom terughoudend worden getoetst.
8. Bij de beoordeling van eisers sociale binding met Kenia is verweerder terecht afgegaan op de door eiser in antwoord op de Vragenlijst visumaanvraag verstrekte informatie. Eiser is alleenstaande zonder kinderen en heeft behalve zijn vader geen directe familie in Kenia. Verweerder stelt verder terecht dat niet is gebleken dat eiser de zorg heeft voor anderen, dan wel dat hij zwaarwegende maatschappelijke verplichtingen heeft in Kenia. Voor zover eiser in dit verband heeft gesteld dat hij zijn vader moet helpen op diens boerderij, heeft verweerder met die enkele stelling niet aannemelijk hoeven vinden dat hiermee voldoende garantie bestaat dat eiser na afloop van het beoogde visum zal terugkeren naar Kenia. De hierover overgelegde handgeschreven verklaring van zijn vader is niet ondertekend en bevat daarnaast geen objectiveerbare informatie. Nu eiser ter onderbouwing in bezwaar geen concrete en objectiveerbare aanvullende informatie heeft verstrekt, is er - anders dan eiser stelt - geen sprake van een begin van bewijs en was er voor verweerder dan ook geen aanleiding om eiser hierover te horen.
Dat eiser stelt dat het centrum van zijn sociale leven zich in Kenia bevindt, nu hij daar zijn hele leven heeft gewoond, doet aan het voorgaande niet af.
9. Verweerder heeft in het bestreden besluit eveneens kunnen concluderen dat niet is gebleken dat eiser voldoende economische binding heeft om buiten redelijke twijfel te achten dat hij tijdig zal terugkeren. Daartoe heeft verweerder er allereerst terecht op gewezen dat eiser op het aanvraagformulier heeft vermeld dat hij werkloos is (unemployed). Voor zover eiser in bezwaar heeft opgegeven dat hij werkzaam is als artiest en producer, heeft verweerder terecht overwogen dat hiervan geen onderbouwing met documenten bestaat en dat eiser zelf nader heeft toegelicht dat hij alleen werkt wanneer het nodig is.
De stelling van eiser dat hij met zijn werkzaamheden in Kenia in een naar plaatselijke maatstaven gemeten voldoende bestaan kan voorzien, neemt niet weg dat verweerder de hieruit af te leiden economische binding met Kenia onvoldoende mag vinden om aan te nemen dat eiser tijdig zal terugkeren. In reactie op de in beroep overgelegde documenten waaruit blijkt dat eiser een stuk grond bezit en dat hij de toekomstige erfgenaam is van de boerderij van zijn vader, heeft verweerder kunnen opmerken dat hieruit niet alsnog voldoende economische binding volgt. De eigendom als zodanig van een stuk grond en de toekomstige vererving van de boerderij vereisen niet de aanwezigheid van eiser in Kenia.
10. Dat verweerders beoordeling in dit geval afbreuk zou doen aan het doel en nuttig effect van de Visumcode, zoals eiser stelt, volgt de rechtbank niet. Uit de considerans bij de Visumcode volgt dat deze verordening onderdeel uitmaakt van een systeem van regelgeving dat erop is gericht om illegale immigratie te bestrijden. Dat de redelijke twijfel aan de tijdige terugkeer van een aanvrager een dwingende weigeringsgrond vormt voor de afgifte van een Schengenvisum is hiervan een uitwerking.
11. Gelet op de redelijke twijfel aan eisers tijdige terugkeer heeft verweerder de aanvraag terecht afgewezen. De vraag of de aanvraag daarnaast terecht is afgewezen vanwege het gevaar voor de volksgezondheid hoeft dan ook niet te worden besproken. De stelling van eiser dat deze afwijzing onevenredige gevolgen heeft, volgt de rechtbank niet. Vaststaat dat eiser en referente elkaar ook in Kenia kunnen bezoeken. Daargelaten dat eiser niet objectief heeft onderbouwd dat de ouders van referente niet in staat zouden zijn om hem in Kenia te bezoeken, komt aan verweerders belang van het bestrijden van illegale immigratie meer gewicht toe.
12. Op grond van wat namens eiser in bezwaar is aangevoerd over de sociale en economische binding van eiser met Kenia en de daaruit af te leiden twijfel over zijn tijdige terugkeer, was het meteen duidelijk dat het bezwaar niet kon leiden tot een andere uitkomst dan die van het primaire besluit. Verweerder hoefde niet in te gaan op het bezwaarschrift van 13 januari 2022 voor zover daarin is opgekomen tegen overwegingen die niet tevens aan het bestreden besluit ten grondslag zijn gelegd. Gelet hierop heeft verweerder van het horen van eiser kunnen afzien. Het beroep van eiser op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 6 juli 2022 gaat niet op.
13. Wat overigens is opgemerkt in de (aanvullende) beroepschriften behoeft geen bespreking. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.