ECLI:NL:RBDHA:2022:11

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 januari 2022
Publicatiedatum
22 december 2021
Zaaknummer
AWB - 21 _ 3798
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beeindiging en niet verlengen van tijdelijke aanstelling voor bepaalde tijd

In deze zaak gaat het om de beëindiging en het niet verlengen van de tijdelijke aanstelling van eiser, die als burgermedewerker bij de minister van Defensie werkzaam was. Eiser was in 2017 aangesteld voor bepaalde tijd en zijn aanstelling was verlengd tot 1 mei 2020. Op 20 april 2020 werd hem meegedeeld dat zijn aanstelling niet zou worden verlengd. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. Hij heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.

Eiser stelt dat er een toezegging is gedaan door brigadegeneraal F.B. van Dooren dat zijn aanstelling steeds met twee jaar zou worden verlengd tot aan zijn pensioendatum in 2024. De rechtbank oordeelt echter dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat deze toezegging daadwerkelijk is gedaan. De generaal heeft in een e-mail bevestigd dat er geen toezegging tot verlenging is gedaan. De rechtbank stelt vast dat de tijdelijke aanstelling van eiser niet automatisch verlengd hoeft te worden en dat het bestuursorgaan niet in strijd met het recht handelt door de aanstelling niet te verlengen.

De rechtbank concludeert dat het beroep van eiser ongegrond is en wijst ook het verzoek om schadevergoeding af, omdat het bestreden besluit niet onrechtmatig is. Daarnaast wordt het verzoek om een dwangsom wegens het niet tijdig nemen van een besluit op bezwaar afgewezen, omdat de ingebrekestelling niet correct is ingediend. De rechtbank beslist dat er geen reden is om verweerder in de proceskosten te veroordelen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/3798

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 januari 2022 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. P.G. Mulder),
en
de minister van Defensie (voorheen de Staatssecretaris van Defensie), verweerder
(gemachtigde: mr. S.R.M. van Haren).

Procesverloop

Bij ongedateerd besluit, aan eiser op 20 april 2020 toegestuurd per e-mail en op 30 april 2020 toegestuurd per post (het primaire besluit) heeft verweerder eiser meegedeeld dat zijn tijdelijke aanstelling eindigt op 1 mei 2020 en niet wordt verlengd en dat ook geen nieuwe tijdelijke aanstelling wordt verleend.
Bij brief van 13 mei 2020 is eiser meegedeeld dat zijn aanstelling met ingang van 1 mei 2020 is geëindigd en eiser eervol ontslag wordt verleend.
Bij besluit van 29 april 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard en het bezwaar tegen de brief van 13 mei 2020 niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft een verzoek om schadevergoeding in gediend.
De zitting was op 8 december 2021 door middel van een Skypeverbinding. Daaraan namen deel eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde en de gemachtigde van verweerder.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser is bij besluit van 28 juni 2017 als burgermedewerker aangesteld in tijdelijke dienst voor bepaalde tijd tot 1 juni 2019. Bij besluit van 28 maart 2019 is zijn tijdelijke aanstelling verlengd tot 1 mei 2020.
Deze zaak gaat over de vraag of verweerder op grond van het vertrouwensbeginsel eisers tijdelijke aanstelling moet verlengen of eiser een nieuwe tijdelijke aanstelling moet geven.
Wat vinden eiser en verweerder?
2. Eiser stelt dat brigadegeneraal F.B. van Dooren (hierna: de generaal) tijdens een telefoongesprek in mei 2017 heeft toegezegd dat eisers tijdelijke aanstelling als burgermedewerker bij Defensie steeds met twee jaar zou worden verlengd, tot aan zijn pensioendatum in 2024. Eiser heeft met zijn indiensttreding een goedlopende ZZP-onderneming beëindigd. Hij heeft zijn financiën afgestemd op die afspraak en een forse aderlating geaccepteerd vanwege het zevenjarig houvast van deze afspraken, die tot aan zijn 67ste levensjaar een veel rustigere dagelijkse werkroutine bieden dan zijn consultant-werk met losse contracten veelal in het buitenland.
Bij e-mail van 25 april 2019 heeft de generaal in een e-mailwisseling met eiser die toezegging nogmaals bevestigd.
3. Verweerder stelt dat niet is gebleken van een toezegging en evenmin van een bevestiging van een gedane toezegging. Nergens doet de generaal een concrete,
ondubbelzinnige toezegging tot verlenging van de aanstelling. Tijdens de bezwaarprocedure is de generaal gevraagd duidelijkheid te scheppen.
Bij e-mail van 3 februari 2021 heeft hij meegedeeld dat de toezegging tot verlenging van de tijdelijk aanstelling tot aan eisers AOW-leeftijd niet is gedaan. Het steeds weer verlengen van een aanstelling kan en mag namelijk niet binnen de rechtspositie van
burgerambtenaren bij Defensie en zou betekenen dat Defensie net zo goed meteen een vaste aanstelling had kunnen verlenen.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4.1.
Het is vaste rechtspraak [1] dat de omstandigheid dat een ambtenaar in tijdelijke dienst voor bepaalde tijd is aangesteld betekent dat het bestuursorgaan die aanstelling na afloop van de gestelde termijn niet hoeft te verlengen of een nieuwe tijdelijke aanstelling hoeft te verlenen. Daarbij geldt wel de voorwaarde dat het bestuursorgaan met het besluit om de aanstelling niet voort te zetten niet in strijd komt met het geschreven of ongeschreven recht.
4.2.
Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is in de eerste plaats vereist dat de betrokkene aannemelijk maakt dat van de zijde van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit de betrokkene in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of en, zo ja, hoe het bestuursorgaan in een concreet geval een bevoegdheid zou uitoefenen. [2]
4.3.
De rechtbank is van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hem een toezegging is gedaan dat zijn tijdelijke aanstelling telkens zou worden verlengd tot aan zijn pensioendatum in 2024. Van het telefoongesprek in mei 2017 met de generaal is geen verslag voorhanden. Eiser schrijft in zijn e-mail aan de generaal: “Jij gaf mij ook aan dat je mij dat meteen een 2 jarig fulltime contract kon dat met wederzijds goedvinden en bij goed functioneren steeds kon worden verlengd.”
Bij e-mail van 25 april 2019 heeft de generaal gereageerd dat hij herkent hetgeen eiser heeft geschreven. Vervolgens legt hij uit waarom men langer werken dan drie jaar op basis van een tijdelijke aanstelling liever niet doet.
De rechtbank is van oordeel dat hierin slechts een toezegging voor een tijdelijke aanstelling voor de duur van twee jaar is te lezen. In de woorden “met wederzijds goedvinden” ligt reeds besloten dat een verlenging van de tijdelijk aanstelling niet vanzelfsprekend is.
Verder is de mededeling van de generaal dat hij herkent wat eiser heeft geschreven algemeen van aard en geen bevestiging van een verdergaande toezegging dan een tijdelijke aanstelling voor de duur van twee jaar.
De generaal heeft bij e-mail van 3 februari 2021 ook ontkend dat hij een toezegging heeft gedaan dat eisers tijdelijk aanstelling telkens wordt verlengd tot aan zijn pensioen.
Verder stelt de rechtbank vast dat eiser geen bezwaar heeft gemaakt tegen de tijdelijk aanstelling voor de duur van twee jaar. Indien was beoogd eisers tijdelijk aanstelling langer dan drie jaar te laten duren, had een (vaste) aanstelling voor onbepaalde tijd voor de hand gelegen. Verweerder heeft wel erkend dat het voorkomt dat een tijdelijke aanstelling voor twee jaar en elf maanden na een tussenperiode van drie maanden wordt gevolg door weer een tijdelijke aanstelling voor twee jaar en elf maanden, maar dat wil niet zeggen dat verweerder verplicht dit ook in het geval van eiser te doen. Zover gaat het gelijkheidsbeginsel niet. Ook heeft verweerder verklaard deze praktijk van tijdelijk aanstellen te hebben verlaten.
Hetgeen eiser verder heeft gesteld over de herwaardering van zijn functie en zijn beoordeling werpt geen ander licht op de zaak.
Het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt dan ook niet. Ook anderszins is niet gebleken dat verweerders besluit om eisers tijdelijke aanstelling niet te verlengen of te vernieuwen in strijd komt met het geschreven of ongeschreven recht.
4.4.
De brief van 13 mei 2020 heeft geen zelfstandige rechtsgevolg meer. Het rechtsgevolg, het niet verlengen of vernieuwen van de tijdelijk aanstelling, blijkt al uit het primaire besluit. Deze brief is daarom geen besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Omdat alleen tegen een besluit bezwaar kan worden heeft verweerder het bezwaar tegen de brief van 13 mei 2020 op goede gronden niet-ontvankelijk verklaard.
4.5.
Het beroep is ongegrond.
Het verzoek om schadevergoeding
4.6.
Het verzoek van eiseres om verweerder te veroordelen tot vergoeding van schade als bedoeld in artikel 8:88, eerste lid, van de Awb, komt niet voor inwilliging in aanmerking omdat niet aan het bepaalde onder a van dit artikellid is voldaan. Het bestreden besluit is niet onrechtmatig. Gelet hierop bestaat er geen grond voor het veroordelen van verweerder tot vergoeding van schade.
Het verzoek om de verbeurde dwangsom vast te stellen wegens het niet tijdig nemen van een besluit op bezwaar
4.7.
Eiser heeft op 28 september 2020 aan verweerder een formulier ingebrekestelling verzonden wegens het niet tijdig nemen van een besluit op bezwaar. Niet in geschil is dat dit aangetekend verzonden stuk niet bij verweerder is aangekomen. Eiser stelt dat hij nadien per e-mail van 3 december 2020 een ingebrekestelling aan verweerder heeft verzonden.
4.8.
Verweerder stelt dat eiser na het uitblijven van een reactie op de ingebrekestelling van 28 september 2020 telefonisch contact opnam met Defensie. In dit telefoongesprek is besproken dat de ingebrekestelling nooit door Defensie is ontvangen en dat de behandelaar, bij wijze van service, zou uitzoeken waar het kon zijn misgegaan in de verzending. Hiertoe heeft de behandelaar eiser gevraagd afschrift een van zijn verzendbewijzen te sturen. Dit heeft eiser gedaan op 3 december 2020. Verweerder stelt dat het tussen partijen nooit de insteek is geweest dat eiser hiermee alsnog een ingebrekestelling aan Defensie zou sturen. Het sturen van een ingebrekestelling per e-mail is bij Defensie ook niet mogelijk. Eiser zou er in een dergelijk geval op zijn gewezen dat hij een onjuiste wijze van indienen zou hebben gebruikt en zijn gewezen op de mogelijkheid om zijn ingebrekestelling alsnog per post in te dienen.
4.9.
Uit de gedingstukken blijkt dat de door eiser aangetekend verzonden ingebrekestelling door verweerder niet is ontvangen. De door de gemachtigde van verweerder met Track & Trace opgevraagde informatie van PostNL geeft immers als laatste stap van het bezorgproces op 30 september aan “bezorgtijd nog niet bekend”. Uit de gedingstukken blijkt niet dat eiser bij PostNL heeft nagevraagd wat er daarna met het poststuk is gebeurd.
Het op 3 december 2020 door eiser per e-mail toesturen van de verzendinformatie met betrekking tot de ingebrekestelling (inclusief de ingebrekestellingsformulieren) aan de gemachtigde van verweerder, heeft verweerder terecht niet aangemerkt als het alsnog indienen van een ingebrekestelling. Verweerder mocht redelijkerwijs veronderstellen dat eiser deze informatie alleen opstuurde om de gemachtigde van verweerder in de gelegenheid te stellen onderzoek te naar de verzending, zoals door de gemachtigde van verweerder was verzocht en dat eiser daarmee niet beoogde alsnog een ingebrekestelling in te dienen.
Verweerder is daarom aan eiser geen dwangsom verschuldigd voor het niet tijdig nemen van het besluit op bezwaar.
4.10.
Er is geen reden om verweerder te veroordelen in de proceskosten van eiser.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van mr. J.A. Leijten, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 januari 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 25 oktober 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:3388
2.Uitspraak van de CRvB van 31 december 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:4351