ECLI:NL:RBDHA:2022:11
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beeindiging en niet verlengen van tijdelijke aanstelling voor bepaalde tijd
In deze zaak gaat het om de beëindiging en het niet verlengen van de tijdelijke aanstelling van eiser, die als burgermedewerker bij de minister van Defensie werkzaam was. Eiser was in 2017 aangesteld voor bepaalde tijd en zijn aanstelling was verlengd tot 1 mei 2020. Op 20 april 2020 werd hem meegedeeld dat zijn aanstelling niet zou worden verlengd. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. Hij heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.
Eiser stelt dat er een toezegging is gedaan door brigadegeneraal F.B. van Dooren dat zijn aanstelling steeds met twee jaar zou worden verlengd tot aan zijn pensioendatum in 2024. De rechtbank oordeelt echter dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat deze toezegging daadwerkelijk is gedaan. De generaal heeft in een e-mail bevestigd dat er geen toezegging tot verlenging is gedaan. De rechtbank stelt vast dat de tijdelijke aanstelling van eiser niet automatisch verlengd hoeft te worden en dat het bestuursorgaan niet in strijd met het recht handelt door de aanstelling niet te verlengen.
De rechtbank concludeert dat het beroep van eiser ongegrond is en wijst ook het verzoek om schadevergoeding af, omdat het bestreden besluit niet onrechtmatig is. Daarnaast wordt het verzoek om een dwangsom wegens het niet tijdig nemen van een besluit op bezwaar afgewezen, omdat de ingebrekestelling niet correct is ingediend. De rechtbank beslist dat er geen reden is om verweerder in de proceskosten te veroordelen.