ECLI:NL:RBDHA:2022:10944

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 oktober 2022
Publicatiedatum
24 oktober 2022
Zaaknummer
09/168461.20
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens ontucht met een minderjarige met gevangenisstraf en schadevergoeding

Op 13 oktober 2022 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van ontuchtige handelingen met een minderjarige. De verdachte, geboren in 1944, heeft in de periode van 1 januari 2019 tot en met 8 augustus 2019 in Leiden ontuchtige handelingen gepleegd met een slachtoffer, geboren in 2005, die op dat moment nog geen zestien jaar oud was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte deze handelingen heeft bekend en dat er geen feiten of omstandigheden zijn die zijn strafbaarheid uitsluiten. De officier van justitie had een gevangenisstraf van acht maanden geëist, waarvan vier maanden voorwaardelijk, maar de rechtbank heeft besloten om een gevangenisstraf van twaalf maanden voorwaardelijk op te leggen met een proeftijd van drie jaar en bijzondere voorwaarden. Deze voorwaarden omvatten onder andere een meldplicht bij de reclassering, ambulante behandeling en een contactverbod met het slachtoffer. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot het betalen van een immateriële schadevergoeding van € 2.000,- aan het slachtoffer. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij voor materiële schade afgewezen, omdat deze onvoldoende was onderbouwd. De rechtbank heeft ook een schadevergoedingsmaatregel opgelegd, waarbij de verdachte verplicht is om € 2.000,- te betalen aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer, met de mogelijkheid van gijzeling als dit bedrag niet wordt betaald.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/168461-20
Datum uitspraak: 13 oktober 2022
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1944 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 29 september 2022 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M.L. Groeneveld en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. V.L.T. van Roy naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 22 oktober 2017 tot
en met 8 augustus 2019 te Leiden, met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] 2005, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten het (meermalen)
- brengen en/of duwen en/of (vervolgens) houden van en/of heen en weer bewegen
van en/of zuigen aan de penis van die [slachtoffer] in zijn, verdachtes, mond en/of
- het betasten en/of aftrekken van de penis van die [slachtoffer] en/of
- door die [slachtoffer] laten betasten van zijn, verdachtes, penis en/of ballen en/of
balzak en/of
- zich door die [slachtoffer] laten aftrekken.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen bewijsverweer gevoerd. De verdachte heeft bekend dat hij de ontuchtige handelingen, zoals ten laste gelegd, heeft gepleegd.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal voor het feit (met uitzondering van de pleegperiode, waarover nader zal worden overwogen) met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaan. De verdachte heeft dit feit namelijk bekend en daarna niet anders verklaard. Daarnaast heeft de raadsman geen vrijspraak bepleit.
De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen:
. de bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 29 september 2022;
. het ambtsedig proces-verbaal op 12 november 2019 opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren met het nummer [nummerreeks] (p. 29-35), van de politie eenheid Den Haag, Dienst Regionale Recherche, Afdeling Thematische Opsporing, Team Zeden, met het van verhoor getuige [slachtoffer] (hierna ook: [slachtoffer] ).
Wat betreft de pleegperiode overweegt de rechtbank dat uit de verklaring van [slachtoffer] niet volgt wanneer de ontuchtige handelingen precies zijn gestart, maar wel dat deze op 8 augustus 2019 zijn geëindigd. De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat de ontuchtige handelingen met [slachtoffer] in 2019 hebben plaatsgevonden. De rechtbank zal daarom bewezen verklaren de periode van 1 januari 2019 tot 8 augustus 2019.
3.4.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
hij in de periode van 1 januari 2019 tot en met 8 augustus 2019 te Leiden met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] 2005, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten het (meermalen)
- brengen en/of duwen en houden van en heen en weer bewegen van en zuigen aan de penis van die [slachtoffer] in zijn, verdachtes, mond en
- het betasten en aftrekken van de penis van die [slachtoffer] en
- door die [slachtoffer] laten betasten van zijn, verdachtes, penis en ballen en balzak en
- zich door die [slachtoffer] laten aftrekken.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur 8 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd in het reclasseringsadvies van Reclassering Nederland van 1 december 2020 en tot een taakstraf van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht te volstaan met een voorwaardelijke gevangenisstraf met oplegging van de gevorderde bijzondere voorwaarden.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van het feit
De verdachte heeft ontuchtige handelingen gepleegd met [slachtoffer] , het neefje van zijn vriend [naam vriend] (hierna: [naam vriend] ), die op dat moment 13 jaar oud was. [naam vriend] kwam bij de verdachte douchen omdat hij zijn badkamer aan het verbouwen was. [slachtoffer] logeerde regelmatig bij [naam vriend] en ging dan mee naar het huis van de verdachte. Als [naam vriend] aan het douchen was, waren de verdachte en [slachtoffer] samen in de woonkamer en vonden de ontuchtige handelingen plaats. Zoals uit de bewezenverklaring volgt, ging het om meerdere ontuchtige handelingen over en weer op een aantal momenten in de tenlastegelegde periode.
De verdachte heeft zijn eigen lustgevoelens laten prevaleren boven en ten koste van het welzijn van [slachtoffer] . Naast het betasten van [slachtoffer] is de verdachte zelfs zover gegaan dat hij de penis van [slachtoffer] in zijn mond genomen heeft. Al deze handelingen vormen een ernstige inbreuk op de lichamelijke en geestelijke integriteit van [slachtoffer] en de verdachte heeft met zijn handelingen de normale en gezonde seksuele ontwikkeling van [slachtoffer] , waar ieder kind recht op heeft, doorkruist. Dat rekent de rechtbank hem zwaar aan. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van zedendelicten daardoor psychische schade kunnen lijden en daarvan ook op latere leeftijd nog de gevolgen kunnen ondervinden. Dat [slachtoffer] en zijn gezin daadwerkelijk lijden onder de gevolgen van het handelen van de verdachte is gebleken uit het dossier en de ter zitting voorgedragen verklaringen.
De persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 15 september 2022. Hieruit blijkt dat de verdachte in 2008 schuldig is bevonden aan feitelijke aanranding van de eerbaarheid maar zonder oplegging van straf.
De verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij sinds de feiten hebben plaatsgevonden kampt met suïcidale gedachten. Hij heeft nauwelijks nog sociale contacten en voelt zich schuldig en eenzaam. Hij vindt dat hij straf verdient. Hij doet overdag niets meer, is aan huis gebonden en zijn gezondheid gaat achteruit.
De rechtbank heeft kennisgenomen van een reclasseringsadvies over de verdachte van 1 december 2020. De reclassering concludeert dat sprake is van kwetsbaarheid van de verdachte op het gebied van psychosociaal functioneren. De verdachte heeft sombere stemmingen en suïcide gedachten. Zijn sociaal netwerk is grotendeels weggevallen. De verdachte vermijdt sociaal contact om zo het uitlekken van de tenlastelegging te voorkomen. Een stabiele partnerrelatie ontbreekt.
Als risicoverhogend ziet de reclassering de eerdere veroordeling wegens aanranding in 2008 (schuldigverklaring zonder oplegging van straf).
Als beschermende factoren ziet de reclassering de lijdensdruk bij de verdachte en zijn gevoel van schuld en schaamte. Dit biedt, naast zijn intrinsieke motivatie en zijn medewerkende opstelling, ingang voor behandeling. De reclassering schat in dat gedragsbeïnvloeding mogelijk is, vanwege de gemotiveerde opstelling van de verdachte. Het risico op recidive wordt ingeschat als laag-gemiddeld en het risico op letselschade en onttrekking aan voorwaarden als laag. Door behandeling en begeleiding door de reclassering in een verplicht kader, kan de kans op recidive verder worden teruggebracht.
De verdachte is sinds november 2019 tot op de dag van vandaag op eigen initiatief onder behandeling bij De Waag. Betrokkene werkt goed mee aan de behandeling. De Waag heeft aandacht voor zijn suïcidaliteit, maar is ook bezig met delictpreventie.
De verdachte heeft begrip voor de aangifte. Hij neemt het zichzelf zeer kwalijk dat hij grensoverschrijdend heeft gehandeld.
De reclassering ziet een contra-indicatie voor het opleggen van een gevangenisstraf in de kwetsbaarheid van de verdachte op het gebied van emotioneel welzijn. Vanwege de hoge leeftijd van de verdachte (destijds 76 jaar en ten tijde van de zitting 78 jaar) en fysieke problemen ziet de reclassering obstakels bij het uitvoeren van een werkstraf.
Conclusie
De ernst van het strafbare feit zoals dat bewezen is verklaard rechtvaardigt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals die naar voren zijn gekomen in het reclasseringsrapport en ter zitting, maken echter dat de rechtbank anders zal beslissen. De rechtbank acht met name van belang dat de verdachte een zeer kwetsbare man is, die kampt met ernstige gezondheidsproblemen. De rechtbank heeft geen informatie ontvangen waaruit blijkt dat het sinds het moment dat het reclasseringsrapport is opgesteld, 1 december 2020, geestelijk en lichamelijk beter gaat met de verdachte en schat in dat hij grote moeite zal hebben om zich te handhaven tijdens een detentie.
Daarbij komt dat de recidivekans laag was en dat de verdachte inmiddels drie jaar lang onder behandeling is bij De Waag, waardoor de recidivekans nog verder zal zijn verlaagd. De verdachte heeft verder het tenlastegelegde feit tijdens de zitting alsnog volledig bekend en ziet in dat hij nooit had mogen doen wat hij heeft gedaan.
Het feit heeft langer dan twee jaar geleden plaatsgevonden en er is sprake van een (beperkte) overschrijding van de redelijke termijn.
Alles bij elkaar zal de rechtbank in dit specifieke geval volstaan met het opleggen van een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf. Die is wel langer dan door de officier van justitie geëist, namelijk 12 maanden. Ook de proeftijd van 3 (drie) jaar is langer dan geëist. Daarbij worden de bijzondere voorwaarden opgelegd zoals die in het reclasseringsrapport van 1 december 2020 zijn geadviseerd: a) meldplicht bij de reclassering, b) ambulante behandeling, c) contactverbod met aangever, d) vermijden contact met minderjarigen, e) andere voorwaarden betreffende het gedrag.
Deze bijzondere voorwaarden zijn erop gericht de verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst opnieuw aan strafbare feiten schuldig te maken en te bewerkstelligen dat een oplossing wordt gevonden voor de problematiek van de verdachte en zo de kans op recidive terug te dringen. De verdachte heeft verklaard mee te willen werken aan deze voorwaarden. De langer dan geëiste (voorwaardelijke) gevangenisstraf en proeftijd onderstrepen het belang van deze voorwaarden. Anders dan door de reclassering geadviseerd en door de officier van justitie geëist zal de rechtbank, gelet op het tijdsverloop, het lage recidiverisico en feit dat de verdachte reeds drie jaar onder behandeling staat, niet de dadelijke uitvoerbaarheid van de voorwaarden bevelen.

7.De vordering van de benadeelde partij/de schadevergoedingsmaatregel

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en heeft een schadevergoeding van € 133.083,- gevorderd, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit € 115.200,- aan materiële schade en € 17.883,- aan immateriële schade.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ten aanzien van de materiële schade gevorderd dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk wordt verklaard omdat deze schade onvoldoende is onderbouwd. Ten aanzien van de immateriële schade heeft de officier van justitie gevorderd dat het bedrag naar billijkheid door de rechtbank moet worden geschat en toegewezen omdat aannemelijk is dat sprake is van immateriële schade.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich ten aanzien van de gevorderde materiële schade op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard omdat de onderbouwing van het causaal verband ontbreekt en omdat de vordering te complex is en een te zware belasting voor het strafproces vormt. De verdediging heeft erkend dat sprake is van immateriële schade en heeft de rechtbank verzocht om naar billijkheid de schade vast te stellen op een bedrag dat gebruikelijk is.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Materiële schade
Namens de benadeelde partij is aangevoerd dat [slachtoffer] is gezakt van schoolniveau en daardoor niet is toegelaten tot de sportklas. Zakken van schoolniveau valt volgens de benadeelde partij onder de te vorderen en geleden schade in de zin van studievertraging. De benadeelde partij heeft aansluiting gezocht bij een jaar studievertraging en heeft aan de hand van de Letselschade Richtlijn Studievertraging een bedrag van € 15.200,- gevorderd. Daarnaast is – in verband met de mogelijkheid van het instellen van hoger beroep waarbij geen mogelijkheid meer bestaat tot het verhogen van de vordering – een bedrag gevorderd van € 100.000,-.
De rechtbank oordeelt dat onvoldoende is onderbouwd hoe en in welke mate het feit dat de ontuchtige handelingen hebben plaatsgevonden van invloed is geweest op de schoolprestaties van [slachtoffer] . Uit de verklaring van de school blijkt dat [slachtoffer] terug is gestroomd naar VMBO basisniveau maar vervolgens groei heeft laten zien en uiteindelijk met een diploma heeft kunnen doorstromen naar een vervolgopleiding op het MBO. Dat sprake is geweest van studievertraging blijkt niet uit deze verklaring of andere omstandigheden. De benadeelde partij wordt niet-ontvankelijk verklaard in deze vordering.
Immateriële schade
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade, te weten € 17.883,-, merkt de rechtbank op dat recht bestaat op vergoeding van immateriële schade bij een aantasting in de persoon (artikel 6:106, onder b BW). De rechtbank overweegt dat de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor [slachtoffer] zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. De rechtbank stelt de geleden immateriële schade tot de datum van dit vonnis naar billijkheid en met het oog op de jurisprudentie in vergelijkbare gevallen vast op € 2.000,-. De rechtbank zal de vordering voor het overige afwijzen. Deze vordering kan in zoverre niet meer bij de burgerlijke rechter worden aangebracht. Eventuele toekomstige schade kan nog wel via de burgerlijke rechter worden gevorderd.
De rechtbank zal tevens de wettelijke rente toewijzen met ingang van 8 augustus 2019, omdat vast is komen te staan dat het volledige schadebedrag vanaf die datum is ontstaan.
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 2.000,- vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 8 augustus 2019 tot de dag waarop dit bedrag is betaald, ten behoeve van [slachtoffer] .
De rechtbank bepaalt dat, als de verdachte niet het volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op hem kan worden verhaald, gijzeling zal worden toegepast voor de duur van 30 dagen. Het toepassen van gijzeling ontslaat de verdachte niet van de hiervoor opgelegde betalingsverplichting.
De rechtbank bepaalt verder dat als de verdachte de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel te betalen aan de Staat en dat als de verdachte het toegewezen bedrag deels of geheel aan de Staat heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel aan de benadeelde partij te betalen.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen: 14a, 14b, 14c, 36f, 57 en 247 van het Wetboek van Strafrecht;
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.4 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen, meermalen gepleegd;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
12 (twaalf) MAANDEN;
bepaalt dat die straf, groot
12 (twaalf) maanden, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op
3 (drie)jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en onder de volgende bijzondere voorwaarden:
Meldplicht
De veroordeelde meldt zich op de afgesproken dagen en tijdstippen bij Reclassering Nederland op het adres Bezuidenhoutseweg 179 te Den Haag. De veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt om het reclasseringstoezicht uit te voeren.
Ambulante behandeling
De veroordeelde laat zich behandelen door de Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling.
Contactverbod
De veroordeelde zal gedurende de proeftijd geen contact leggen of laten leggen met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] 2005, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
Vermijden contact met minderjarigen
De veroordeelde zoekt op geen enkele wijze contact met minderjarigen. Hij vermijdt deze contacten zoveel mogelijk. Als contacten onvermijdelijk zijn, zorgt de veroordeelde dat hierbij een volwassene aanwezig is die voor de veiligheid van de minderjarige in staat.
Andere voorwaarden betreffende het gedrag
De veroordeelde werkt mee aan het convenant tussen reclassering en politie, dat onder meer inhoudt dat hij door de wijkagent bezocht kan worden in zijn huis of omgeving.
De veroordeelde zorgt ervoor dat hij bereikbaar is voor de reclassering, zijn behandelaren en zijn begeleiders. De veroordeelde verschaft de reclassering zicht op de voortgang van zijn behandeling en begeleiding en verleent de reclassering toestemming om relevante referenten te raadplegen en contact te onderhouden met personen en instanties die deel uitmaken van zijn netwerk.
geeft opdracht aan Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen.
de vordering van de benadeelde partij
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij voor immateriële schade deels toe tot een bedrag van € 2.000,- (tweeduizend euro) en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 8 augustus 2019 tot de dag waarop deze vordering is betaald, tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [slachtoffer] ;
wijst de vordering tot vergoeding van immateriële schade van de benadeelde partij voor het overige af;
bepaalt dat de benadeelde partij voor wat betreft de gevorderde materiële schade niet-ontvankelijk is in die vordering;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
de schadevergoedingsmaatregel
legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 2.000,- (tweeduizend euro) vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 8 augustus 2019 tot de dag waarop dit bedrag is betaald, ten behoeve van [slachtoffer] ;
bepaalt dat, als de veroordeelde niet het volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op hem kan worden verhaald, gijzeling zal worden toegepast voor de duur van 30 dagen. Het toepassen van gijzeling ontslaat de veroordeelde niet van de hiervoor opgelegde betalingsverplichting;
bepaalt dat als de veroordeelde de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald, de veroordeelde niet verplicht is om dat deel te betalen aan de Staat en dat als de veroordeelde het toegewezen bedrag deels of geheel aan de Staat heeft betaald, de veroordeelde niet verplicht is om dat deel aan de benadeelde partij te betalen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. L. Mundt, voorzitter,
mr. F.A.M. Veraart, rechter,
mr. N.F.R. de Rooij rechter,
in tegenwoordigheid van mr. S. Ramlal en mr. R.J. Groeneveld, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 13 oktober 2022.