ECLI:NL:RBDHA:2022:10924

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 februari 2022
Publicatiedatum
24 oktober 2022
Zaaknummer
NL21.9813 en NL21.9814
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing machtiging tot voorlopig verblijf voor Ethiopische minderjarigen op basis van gezinsleven en economisch belang

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, uitspraak gedaan over de afwijzing van de aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eisers, twee Ethiopische minderjarigen, hebben in 2017 samen met hun pleegmoeder een aanvraag ingediend voor een mvv om bij hun broer, de referent, in Nederland te kunnen verblijven. De aanvraag werd afgewezen op basis van een belangenafweging, waarbij de Staatssecretaris stelde dat er geen positieve verplichting op de Nederlandse staat rust om de mvv te verlenen, gezien het economisch belang van de staat en de sterke banden van de eisers met Ethiopië.

De rechtbank oordeelde dat er wel degelijk sprake is van gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM, maar dat de Staatssecretaris niet alle relevante belangen in de belangenafweging had betrokken. De rechtbank merkte op dat de minderjarigheid van de eisers en de gevolgen van de lange procedure niet voldoende waren meegewogen. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg de Staatssecretaris op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak. Tevens werd de Staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan de eisers.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht
zaaknummers: NL21.9813 en NL21.9814
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen
[eiser 1] (eiser 1) en [eiser 2] (eiser 2), eisers V-nummers: [V-nummer 1] en [V-nummer 2]
(gemachtigde: mr. M.M.J. van Zantvoort), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
Procesverloop
In het besluit van 29 augustus 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eisers voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor het doel ‘familie- of gezinslid bij [A] ’ afgewezen.
Verweerder heeft referent op 28 augustus 2018 laten horen door een ambtelijke commissie.
Verweerder heeft in het besluit van 18 december 2018 het bezwaar van eisers ongegrond verklaard. Verweerder heeft op 11 juli 2019 het besluit van 18 december 2018 ingetrokken.
Verweerder heeft referent laten horen op 19 september 2019 door een ambtelijke commissie.
Verweerder heeft in het besluit van 3 oktober 2019 het bezwaar opnieuw ongegrond verklaard. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch heeft het beroep van eisers tegen het besluit van 3 oktober 2019 in de uitspraak van 5 februari 2021 gegrond verklaard.1 De rechtbank heeft het besluit van 3 oktober 2019 vernietigd en verweerder opgedragen opnieuw op het bezwaar van eisers te beslissen.
Verweerder heeft referent op 21 april 2021 laten horen door een ambtelijke commissie.
In het besluit van 2 juni 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers wederom ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

1.AWB 19/7754

De rechtbank heeft het beroep op 13 januari 2022 op zitting behandeld. Eisers hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Daarnaast is verschenen [A] (referent). Verweerder is, met bericht van verhindering, niet verschenen.
Overwegingen
1. Eisers zijn van Ethiopische nationaliteit. Eiser 1 is geboren op [geboortedatum 1] 2003. Eiser 2 is geboren op [geboortedatum 2] 2004. Eisers hebben op 13 januari 2017 samen met hun pleegmoeder een aanvraag ingediend voor een mvv. De pleegmoeder is in 2018 overleden. Eiser 1 is gevlucht uit Ethiopië en verblijft sindsdien in Kenia bij een kennis van referent. Eiser 2 verblijft bij een kennis van zijn overleden pleegmoeder in Ethiopië. Eisers willen bij referent, hun broer, verblijven. Referent heeft een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
Het bestreden besluit
2. Verweerder neemt aan dat tussen eisers en referent gezinsleven in de zin van artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM) bestaat. Verweerder wijst de aanvraag af, omdat een belangenafweging in het nadeel van eisers uitvalt. Er rust daarom geen positieve verplichting op de Nederlandse staat om aan eisers een mvv te verlenen. Er is volgens verweerder geen inmenging in het recht op gezinsleven. Er moet daarom sprake zijn van zeer bijzondere omstandigheden om schending van artikel 8 van het EVRM aan te nemen. In het voordeel van eisers weegt verweerder in de belangenafweging mee dat referent een asielvergunning heeft. Er is hierdoor een objectieve belemmering om het gezinsleven in Ethiopië uit te oefenen. Dit is in de belangenafweging echter niet doorslaggevend. In het nadeel weegt verweerder namelijk het economisch belang van de Nederlandse staat mee. Dit omvat meer dan alleen bescherming van de algemene middelen, maar ook bescherming van de arbeidsmarkt en publieke middelen. Het is aannemelijk dat eisers een beroep zullen doen op uit algemene middelen gefinancierde faciliteiten zoals onderwijs, gezondheidszorg en infrastructuur. Dit is ook zo als referent voldoende inkomsten heeft. Ook weegt verweerder in het nadeel mee dat de banden van eisers met Ethiopië sterker zijn van met Nederland en dat eisers geen Nederlands spreken. Verder weeg verweerder mee dat er geen afhankelijkheidsrelatie bestaat tussen eisers en referent, eisers al langere tijd gescheiden van referent in een aanvaardbare situatie leven en dat eisers bijna meerderjarig zijn.
Toetsingskader
3. De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat sprake is van familie- of gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. In geschil is of verweerder belangenafweging in het nadeel van eisers mocht laten uitvallen.
4. In de belangenafweging moet verweerder een ‘fair balance’ maken tussen de belangen van enerzijds eisers en referent om samen het familieleven in Nederland uit te oefenen en anderzijds de belangen van de Nederlandse staat om migratie te reguleren. De rechtbank moet beoordelen of verweerder in de belangenafweging de nadelige punten voor eiser zwaarder mocht laten wegen dan de voordelige punten. De rechtbank mag dit alleen terughoudend toetsen.2 Dit betekent dat de rechtbank niet zelf de betrokken belangen mag afwegen, maar moet beoordelen of verweerder alle relevante belangen heeft betrokken en in
2 Zie bijvoorbeeld ABRvS, 5 april 2017, ECLI:NL:RVS:2017:964
redelijkheid tot zijn beslissing heeft kunnen komen.
5. Volgens vaste rechtspraak van het EHRM moeten in alle beslissingen over minderjarigen hun belangen een eerste overweging te vormen en moet aan die belangen, hoewel die belangen op zichzelf niet doorslaggevend kunnen zijn, aanzienlijk gewicht toekomen. Ook volgt uit deze rechtspraak dat verweerder moeten beoordelen of vestiging in het land van herkomst van de vreemdeling een 'certain degree of hardship' met zich brengt.3
6. De rechtbank volgt het standpunt van verweerder dat geen sprake is van een inmenging in het gezinsleven, waardoor alleen in bijzondere omstandigheden de belangenafweging in het voordeel van eisers uitvalt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder echter zoals eisers aanvoeren niet alle relevante belangen in de belangenafweging betrokken en niet deugdelijk gemotiveerd waarom de belangenafweging in het nadeel van eisers uitvalt. De rechtbank legt dit hieronder uit.
Tijdsverloop en minderjarigheid van eisers
7. Eisers hebben aangevoerd dat verweerder de belangen van eisers als minderjarigen niet heeft meegewogen. Ook werpt verweerder ten onrechte tegen dat zij inmiddels ouder zijn geworden en al lange tijd gescheiden van referent leven. Dit is een aan de trage besluitvorming van verweerder te wijten omstandigheid en hierbij houdt verweerder er onvoldoende rekening mee dat de scheiding door een vluchtsituatie is ontstaan.
8. Eisers hebben de mvv-aanvraag vijf jaar geleden ingediend. Ten tijde van de aanvraag waren eisers 12 en 13 jaar oud. Uit de besluitvorming blijkt naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende dat verweerder rekening heeft gehouden met het door de duur van de procedure veroorzaakte tijdsverloop en dat de scheiding tussen eisers en referent is ontstaan door een vluchtsituatie. Eisers wijzen er terecht op dat verweerder in dit kader enkel tegenwerpt dat zij inmiddels al bijna 17 en 18 jaar zijn en al lange tijd gescheiden leven van referent. Dit is een niet aan eisers te wijten omstandigheid die verweerder niet volledig voor rekening en risico van eisers kan laten komen. Uit de besluitvorming blijkt onvoldoende dat verweerder dit heeft onderkend. Verweerder heeft daarnaast niet kenbaar als zwaarwegend belang meegewogen dat eisers zowel ten tijde van de aanvraag als ten tijde van het bestreden besluit nog steeds minderjarig zijn.
Het economisch belang
9. Eisers vinden dat verweerder niet inzichtelijk maakt waarom het feit dat zij een beroep kunnen doen op scholing, gezondheidszorg en openbaar vervoer maakt dat aan het economisch belang doorslaggevend gewicht toekomt. Eisers wijzen erop dat referent voldoende inkomsten heeft om eisers te onderhouden en dat verweerder het zo onmogelijk maakt om in aanmerking te komen voor een vergunning op grond van artikel 8 EVRM. Ook is het gelet op de krapte op de arbeidsmarkt in het economisch belang van de Nederlandse staat dat eisers naar Nederland komen. Verweerder heeft daarbij het economisch belang niet kenbaar afgewogen tegen de belangen van referent en eisers om het gezinsleven uit te oefenen in Nederland.
3 Onder meer de arresten van 8 november 2016, El Ghatet t. Zwitserland, ECLI:CE:ECHR:2016:1108JUD005697110, en 3 oktober 2014, Jeunesse t. Nederland, ECLI:CE:ECHR:2014:1003JUD00127381)
10. Verweerder heeft in het bestreden besluit doorslaggevend gewicht heeft toegekend aan het economisch belang van de Nederlandse staat. Onder het economisch belang valt niet alleen de mogelijkheid dat een vreemdeling een beroep doet op de algemene middelen maar omvat ook de mogelijkheid dat een vreemdeling gebruik maakt van openbare voorzieningen.4 Uit de rechtspraak van het EHRM volgt dat het economisch belang als weigeringsgrond mag worden tegengeworpen.5 In de aangehaalde uitspraken woog echter zwaar mee dat de betreffende referenten geen inspanningen hadden gedaan om aan werk te komen en niet over voldoende middelen van bestaan beschikten. Referent verricht juist veel inspanningen en heeft een inkomen dat ruim voldoende is om te voorzien in zijn eigen levensonderhoud. Referent werkt, heeft nooit een beroep gedaan op de bijstand en is daarbij in staat om een deel van zijn inkomsten te sparen. Ook spreekt referent vloeiend Nederlands. Uit de besluitvorming blijkt onvoldoende op welke wijze verweerder de inkomsten en inspanningen van referent in de besluitvorming heeft meegewogen. Verweerder heeft enkel een algemeen en niet op de zaak toegespitst standpunt ingenomen dat ook als het inkomen van referent voldoende is, aan het economisch belang een zwaarder gewicht toekomt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder hiermee niet inzichtelijk gemotiveerd waarom in dit geval aan het economisch belang een zwaarder gewicht toekomt dan aan de belangen van eisers. De rechtbank wijst er hierbij ook op dat zij in de uitspraak van 5 februari 2021 van deze rechtbank, zittingsplaats Den Bosch, reeds expliciet heeft overwogen dat verweerder de financiële situatie van referent dient te onderzoeken en mee te nemen in de belangenafweging.6
De verzorgende rol van referent voor eisers
11. Eisers voeren aan dat verweerder ten onrechte tegenwerpt dat referent niet de zorg draagt voor eisers en het niet aannemelijk vindt dat eisers nu volledig afhankelijk zijn van referent. Referent was vóór het overlijden van hun pleegmoeder medeverantwoordelijk voor de zorg voor eisers en heeft nadien de volledige verantwoordelijkheid voor eisers op zich genomen door ze financieel en emotioneel te steunen. Verweerder heeft bij de hoorzitting niet doorgevraagd op de verzorgingstaken die referent destijds in Ethiopië en sindsdien op afstand op zich heeft genomen.
12. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de verzorgende rol die referent ten opzichte van eisers heeft, onvoldoende onderzocht. Uit het verslag van de hoorzitting blijkt niet dat verweerder vragen heeft gesteld over de zorgtaken die referent in Ethiopië en sinds zijn komst naar Nederland hier op zich heeft genomen. Het had op de weg van verweerder gelegen gelet op de door referent geschetste situatie om referent hier bij de hoorzitting nadere vragen over te stellen.
Conclusie
13. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder de belangenafweging niet deugdelijk heeft gemotiveerd en het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig heeft voorbereid. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit vanwege strijd met artikel 3:2 Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 7:12 van

4.ECLI:NL:RVS:2019:3524

5 Bijvoorbeeld de arresten van 20 oktober 2005, ECLI:CE:ECHR:2005:1020DEC000887604 (Haydarie e.a/ Nederland); 26 april 2007, ECLI:CE:ECHR:2007:0426JUD001635103
(Konstantinov/Nederland) en 11 juni 2013, ECLI:CE:ECHR:2013:0611JUD005216609
(Hasanbasic/Zwitserland).
6 Zie AWB 19/7754 ro. 11 en ro. 12
de Awb. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten, omdat verweerder opnieuw een belangenafweging zal moeten maken. De rechtbank ziet ook geen aanleiding om zelf in de zaak te voorzien, omdat het in de eerste plaats aan verweerder is om een belangenafweging te maken en te beslissen of er een vergunning moet worden verleend.7 Ook past de rechtbank geen bestuurlijke lus toe, omdat dat volgens de rechtbank geen doelmatige en efficiënte manier is om de zaak af te doen.
Verweerder moet daarom een nieuw besluit nemen en rekening houden met deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
14. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder het door eisers betaalde griffierecht vergoeden.
15. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 181,- aan eisers te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.M. Dijksterhuis, rechter, in aanwezigheid van mr.
R.G.A. Beijen, griffier.

7.ECLI:NL:RVS:2021:467

De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
24 februari 2022
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
Mr. C.M. Dijksterhuis R.G.A. Beijen
Rechter Griffier
Rechtbank Midden-Nederland Rechtbank Midden-Nederland
Documentcode: [documentcode]
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de
dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.