Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
1.De procedure
- de dagvaarding van 19 juli 2021, met producties 1 tot en met 20;
- de conclusie van antwoord;
- de op 18 augustus 2022 door de curator overgelegde machtiging van de kantonrechter met betrekking tot het voeren van onderhavige procedure.
2.De feiten
sole and decisivegetuige op wier verklaring de veroordeling in eerste aanleg in belangrijke mate steunde – na de veroordeling in eerste aanleg uitdrukkelijk was teruggekomen van de door haar bij de politie afgelegde verklaring. Daarnaast heeft het hof in aanmerking genomen dat [betrokkene] steeds heeft ontkend de brand te hebben aangestoken en had verklaard dat sprake was van een tegen hem gericht opzetje van zijn familie. Het hof komt tot de volgende slotsom:
3.Het geschil
4.De beoordeling
Gebleken onschuld
tot aande behandeling van de zaak in hoger beroep is blijven bestaan. Dit is een constatering, die juridisch en feitelijk correct is. De verdenking van [betrokkene] bestond in elk geval tot de behandeling in hoger beroep en die verdenking vormde ook in hoger beroep nog steeds de grondslag voor de vervolging van [betrokkene] . Met deze constatering heeft het hof niets gezegd over het bestaan van enige verdenking
nade beëindiging van de hoger beroepsprocedure die met een vrijspraak is geëindigd.