ECLI:NL:RBDHA:2022:10907

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 september 2022
Publicatiedatum
21 oktober 2022
Zaaknummer
AWB 21/6220
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing mvv-aanvraag voor verblijf bij familie wegens inburgeringsvereiste

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 21 september 2022 uitspraak gedaan in een beroep tegen de afwijzing van een mvv-aanvraag door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, een Burundese nationaliteit, verblijft momenteel in Uganda en wil bij zijn echtgenote, die de Nederlandse nationaliteit heeft, in Nederland verblijven. De aanvraag voor de mvv, ingediend op 16 december 2020, werd afgewezen omdat eiser niet voldeed aan het inburgeringsvereiste en niet in aanmerking kwam voor vrijstelling of ontheffing van dit vereiste. Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld, waarbij hij aanvoert dat hij niet in staat is om het inburgeringsexamen af te leggen vanwege zijn omstandigheden in Uganda, waar hij als vluchteling is erkend en waar hij te maken heeft met geweld en een onveilige situatie.

De rechtbank heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat eiser in beginsel inburgeringsplichtig is, maar dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij voldoende inspanningen heeft verricht om zich voor te bereiden op het inburgeringsexamen. De rechtbank oordeelt dat verweerder ten onrechte heeft nagelaten eiser en zijn referente te horen in de bezwaarfase, wat noodzakelijk was voor een zorgvuldige belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij hij eiser en/of referente alsnog moet horen. Tevens veroordeelt de rechtbank verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 21/6220

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 september 2022 in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. P.C.M. van Schijndel),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

(gemachtigde: mr. R.R. Scholtens).

Procesverloop

Bij besluit van 2 maart 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag namens eiser voor een mvv [1] met als doel ‘verblijf als familie- of gezinslid bij [A]’ (referente) afgewezen.
Bij besluit van 29 september 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Bij brief van 29 juni 2022 heeft eiser nadere stukken ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 14 juli 2022 op zitting behandeld. Referente was aanwezig, bijgestaan door de gemachtigde van eiser. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1.
Eiser is geboren op [geboortedag] 1985 en heeft de Burundese nationaliteit. Momenteel verblijft hij in Uganda. Eiser wil bij referente, zijn echtgenote, in Nederland verblijven. Referente heeft de Nederlandse nationaliteit. Referente heeft op 16 december 2020 voor eiser de mvv-aanvraag ingediend.
Wat heeft verweerder besloten?
2. Bij het primaire besluit, gehandhaafd bij het bestreden besluit, heeft verweerder de aanvraag afgewezen, omdat eiser niet voldoet aan het inburgeringsvereiste en niet in aanmerking komt voor vrijstelling van dat vereiste. Ook komt hij niet in aanmerking voor ontheffing van dit vereiste, omdat hij niet heeft aangetoond dat sprake is van zodanig bijzondere individuele omstandigheden dat het voor hem onmogelijk of uiterst moeilijk is zijn recht op gezinshereniging uit te uitoefenen als hij eerst het basisexamen inburgering moet behalen. [2] Daarnaast is er geen aanleiding om van het beleid af te wijken. [3] Tot slot valt de belangenafweging in het kader van artikel 8 van EVRM [4] in het nadeel van eiser uit.
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit en voert aan dat verweerder hem ten onrechte niet heeft ontheven van de inburgeringsplicht. Hij heeft gewezen op de bijzondere individuele omstandigheden waarin hij in Uganda verblijft. Hij is gevlucht uit Burundi en woont in Uganda waar hij als vluchteling is erkend. Uganda is ook niet meer veilig voor hem, omdat hij meermaals is aangevallen en mishandeld. Er zijn volgens eiser geen mogelijkheden voor hem om toegang te krijgen tot online lesmateriaal, waardoor hij geen inburgeringsexamen kan afleggen. Er is ten onrechte geen nader onderzoek gedaan naar de feitelijke situatie. Referente beschikt, anders dan verweerder stelt, over voldoende middelen van bestaan. Verweerder heeft volgens eiser een onjuiste belangenafweging gemaakt in het kader van artikel 8 van het EVRM en in dat verband onder meer ten onrechte het economische belang van de staat tegengeworpen. Tot slot stelt eiser dat verweerder hen ten onrechte niet heeft gehoord.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Ontheffing van het inburgeringsvereiste
4. Niet in geschil is dat eiser in beginsel inburgeringsplichtig is en niet in aanmerking komt voor vrijstelling daarvan. Evenmin in geschil is dat eiser het inburgeringsexamen niet heeft afgelegd. In geschil is of sprake is van bijzondere individuele omstandigheden waardoor eiser in aanmerking komt voor ontheffing van het inburgeringsvereiste. [5] Verweerder beoordeelt of de vreemdeling in aanmerking komt voor ontheffing op basis van de persoonlijke situatie van de vreemdeling, de aangevoerde omstandigheden, de getoonde wil om voor het examen te slagen en de inspanningen die daarvoor geleverd zijn. [6]
4.1.
Verweerder heeft zich op het standpunt mogen stellen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij voldoende inspanningen heeft verricht om zich voor te bereiden op en te slagen voor het inburgeringsexamen. Verweerder heeft daarbij kunnen betrekken dat eiser niet heeft onderbouwd dat het voor hem niet mogelijk is om toegang te krijgen tot online lesmateriaal. Met de enkele stelling dat hij geen toegang heeft tot internet heeft hij niet aannemelijk gemaakt dat hij zich heeft ingespannen zich voor te bereiden op het inburgeringsexamen en het examen daadwerkelijk af te leggen. Daarnaast heeft verweerder erop gewezen dat ook een niet-digitale versie van het zelfstudiepakket beschikbaar is, die referente aan eiser had kunnen toesturen. Niet is gebleken dat een zelfstudiepakket is toegezonden aan eiser.
4.2.
Ook in de stelling van eiser dat hij vanwege de onveilige situatie in Uganda niet in staat is om het inburgeringsexamen af te leggen of om inspanningen te leveren om zich daarop voor te bereiden, heeft verweerder geen aanleiding hoeven zien om hem te ontheffen van zijn verplichting om het inburgeringsexamen af te leggen. Deze stelling van eiser is niet nader onderbouwd en niet beoordeeld in een asielprocedure. Zoals verweerder in zijn besluitvorming al heeft toegelicht worden asielgerelateerde gronden, in die zin dat eiser in Uganda voor een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM vreest, niet in het kader van een reguliere procedure beoordeeld. De rechtbank volgt eiser daarom niet in zijn stelling dat vanwege de algemene veiligheidssituatie in Uganda niet van hem kan worden verlangd dat hij zich voorbereidt op het examen en/ of het examen aflegt of dat verweerder onderzoek had moeten doen naar de feitelijke situatie waarin eiser zich bevindt.
4.3.
Ook in de op de zitting ingenomen stelling dat de wil niet ontbreekt bij eiser om te voldoen aan het inburgeringsvereiste, maar dat hij zich in een moeilijke positie bevindt vanwege zijn psychische gesteldheid, heeft verweerder geen aanleiding hoeven zien om hem te ontheffen van zijn verplichting om het inburgeringsexamen af te leggen. Daarbij heeft verweerder in aanmerking mogen nemen dat deze stelling niet is onderbouwd.
4.4.
Verweerder heeft in de door eiser aangevoerde omstandigheden daarom geen aanleiding hoeven zien om hem te ontheffen van de verplichting tot het afleggen van het inburgeringsexamen. De beroepsgrond slaagt niet.
Belangenafweging en hoorplicht
5. Eiser voert aan dat verweerder de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM ten onrechte in zijn nadeel heeft doen uitvallen. Verweerder heeft onvoldoende gemotiveerd waarom het economische belang van de Nederlandse overheid zwaarder weegt dan het belang van eiser, nu referente over voldoende middelen van bestaan beschikt. Ter onderbouwing van de financiële positie van referente zijn in bezwaar en beroep aanvullende stukken overgelegd. Ook hebben eiser en referente op 7 juni 2022 een zoon gekregen. Met haar inkomen kan referente voorzien in de kosten van het levensonderhoud van haar gezin. Deze omstandigheden heeft verweerder ten onrechte niet meegewogen bij zijn beoordeling in het kader van artikel 8 van het EVRM. Verweerder had in deze omstandigheden aanleiding moeten zien om hen te horen, aldus eiser.
5.1.
De rechtbank stelt vast dat verweerder in het primaire besluit naast het inburgeringsvereiste ook het middelenvereiste aan eiser heeft tegengeworpen. In het bestreden besluit heeft verweerder toegelicht dat hij te weinig informatie heeft om het middelenvereiste te kunnen beoordelen, waarbij is opgemerkt dat de ontbrekende informatie niet is opgevraagd omdat het inburgeringsvereiste – als zelfstandige afwijzingsgrond – al voldoende reden is om de aanvraag af te wijzen. Verweerder laat het al dan niet voldoen aan het middelenvereiste in het bestreden besluit in het midden, maar bij de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM wordt wel tegengeworpen dat het economische belang van de Nederlandse overheid zwaarder weegt dan het belang van eiser. Daarbij heeft verweerder toegelicht dat het economisch belang van de Nederlandse overheid niet alleen gaat over de vraag of referente met haar inkomen haar gezin kan onderhouden, maar ook over de bescherming van de arbeidsmarkt en over door de overheid betaalde voorzieningen zoals onderwijs, gezondheidszorg en infrastructuur. Verweerder stelt tot slot in het bestreden besluit dat op voorhand al duidelijk is dat het bezwaar kennelijk ongegrond is en dat van het horen in de bezwaarfase kan worden afgezien. [7]
5.2.
De rechtbank volgt verweerder niet in zijn standpunt. De hoogste bestuursrechter [8] heeft onlangs geoordeeld dat vreemdelingen vaker moeten worden uitgenodigd voor een hoorzitting als zij bezwaar maken tegen een besluit. [9] Als uitgangspunt geldt dat een vreemdeling in bezwaar moet worden gehoord, te meer in zaken waarin er beslissingsruimte is en de beslissing sterk afhankelijk is van de omstandigheden van het geval, en waarbij een individuele belangenafweging moet worden gemaakt. Daaronder vallen onder meer zaken waarin artikel 8 van het EVRM een rol speelt. Of verweerder van het horen kan afzien, is afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval. Het is de taak van de bestuursrechter om te toetsen of verweerder voldoende acht heeft geslagen op de persoonlijke en bijzondere omstandigheden van het betreffende geval.
5.3.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich, gelet op deze uitspraak, ten onrechte op het standpunt gesteld dat van het horen van eiser en/of referente in de bezwaarfase kon worden afgezien. In de onderhavige zaak is de financiële positie van referente immers onvoldoende duidelijk en had een hoorzitting hierin meer inzicht kunnen geven. Dat inzicht is van belang voor een deugdelijke belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM, nu verweerder het economisch belang van de Nederlandse overheid als zwaarwegend belang heeft aangemerkt en dit aan eiser heeft tegengeworpen. Daarbij wijst de rechtbank erop dat eiser in bezwaar aanvullende informatie over het inkomen van referente heeft overgelegd en dat eiser expliciet heeft verzocht om te worden gehoord.
6. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het bestreden besluit niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid. Het beroep is gegrond. Dat wat eiser verder heeft aangevoerd behoeft geen bespreking. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. Verweerder zal een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. Dat betekent dat verweerder eiser en/of referente alsnog zal moeten horen met het oog op de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM. De rechtbank stelt voor het nemen van het nieuwe besluit een termijn van zes weken.
7. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit op het bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. de Winter, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.R. van Veen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
21 september 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Machtiging tot voorlopig verblijf (mvv).
2.Zie artikel 3.71a, tweede lid, aanhef en onder c, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000).
3.Op grond van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
4.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
5.Op grond van artikel 3.71a, tweede lid, aanhef en onder c, van het Vb 2000.
6.Op grond van paragraaf B1/4.7 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc), uitgewerkt in werkinstructie 2021/21.
7.Zie artikel 7:2 en artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb.
8.De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
9.Zie de uitspraak van de Afdeling van 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1918.