In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 21 september 2022 uitspraak gedaan in een beroep tegen de afwijzing van een mvv-aanvraag door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, een Burundese nationaliteit, verblijft momenteel in Uganda en wil bij zijn echtgenote, die de Nederlandse nationaliteit heeft, in Nederland verblijven. De aanvraag voor de mvv, ingediend op 16 december 2020, werd afgewezen omdat eiser niet voldeed aan het inburgeringsvereiste en niet in aanmerking kwam voor vrijstelling of ontheffing van dit vereiste. Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld, waarbij hij aanvoert dat hij niet in staat is om het inburgeringsexamen af te leggen vanwege zijn omstandigheden in Uganda, waar hij als vluchteling is erkend en waar hij te maken heeft met geweld en een onveilige situatie.
De rechtbank heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat eiser in beginsel inburgeringsplichtig is, maar dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij voldoende inspanningen heeft verricht om zich voor te bereiden op het inburgeringsexamen. De rechtbank oordeelt dat verweerder ten onrechte heeft nagelaten eiser en zijn referente te horen in de bezwaarfase, wat noodzakelijk was voor een zorgvuldige belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij hij eiser en/of referente alsnog moet horen. Tevens veroordeelt de rechtbank verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518,-.