Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/2442
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 september 2022 in de zaak tussen
[eiser], uit [woonplaats], eiser
en
het college van burgemeester en wethouders van Pijnacker-Nootdorp, verweerder
(gemachtigde: A. Nandpersad).
Procesverloop
In het besluit van 16 november 2020 (primair besluit) heeft verweerder de aan eiser op grond van artikel 52 van de Participatiewet verleende voorschotten ter hoogte van € 4.500,-teruggevorderd.
In het besluit van 12 maart 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het primaire besluit ingetrokken, vastgesteld dat eiser op grond van de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo-regeling) in aanmerking komt voor een uitkering van 1 juli tot en met 31 augustus 2020 en het bedrag van de terugvordering vastgesteld op € 2.742,38. Bij besluit van 29 maart 2021 heeft verweerder het bestreden besluit in zoverre herzien dat het bedrag van de terugvordering wordt vastgesteld op € 2.723,20.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 17 augustus 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1.1.
Eiser heeft een stukadoorsbedrijf (eenmanszaak).
1.2.
Op 22 maart 2020 heeft eiser een aanvraag gedaan voor een uitkering op grond van Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo-regeling).
1.3.
Bij besluit van 18 juni 2020 heeft verweerder aan eiser voor de periode van maart tot en met mei 2020 in afwachting van de definitieve regeling een maandelijks voorschot van € 1.500,- in de vorm van een renteloze geldlening toegekend. Daarbij heeft verweerder eiser meegedeeld dat het verleende voorschot zal worden teruggevorderd als blijkt dat hij over de betreffende periode geen recht heeft op een uitkering.
1.4.
Op 8 oktober 2020 heeft eiser een ‘Verklaring Inkomsten Tozo-1 regeling’ ingediend.
1.5.
Bij het primaire besluit heeft verweerder vastgesteld dat eiser geen recht heeft op een uitkering op grond van de Tozo-regeling. De reden daarvoor is dat het totale netto-inkomen van eiser in de maanden maart tot en met mei 2020 boven de voor hem geldende inkomensgrens (de bijstandsnorm) ligt. Verweerder heeft de aan eiser betaalde voorschotten tot een totaalbedrag van € 4.500,00 van hem teruggevorderd.
1.6.
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit.
1.7.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit ingetrokken en vastgesteld dat eiser in aanmerking komt voor een Tozo 1-uitkering van 1 juli tot en met 31 augustus 2020. In de maanden juli en augustus 2020 was het totale netto-inkomen van eiser lager dan de bijstandsnorm. Verweerder heeft het bedrag van de terugvordering vastgesteld op € 2.742,38. Bij besluit van 29 maart 2021 heeft verweerder het bestreden besluit in zoverre herzien dat het bedrag van de terugvordering wordt vastgesteld op € 2.723,20.
1.8.
Eiser voert aan dat hij onder het minimum heeft moeten leven en dat hij door de terugvordering alleen maar dieper in de schulden komt.
2. De rechtbank overweegt als volgt.
2.1.
In artikel 58, tweede lid, aanhef en onderdeel d, van de Participatiewet staat dat het college de kosten van bijstand kan terugvorderen voor zover de bijstand bij wijze van voorschot is verleend en nadien is vastgesteld dat geen recht op bijstand bestaat. Tussen partijen is niet in geschil dat deze situatie zich hier voordoet. Dit betekent dat verweerder bevoegd was om tot terugvordering over te gaan.
2.2.
Ter zitting heeft eiser verklaard dat hij de hoogte van de terugvordering niet bestrijdt. Hij heeft gewezen op zijn vaste lasten en schulden en uitgelegd dat hij met een bedrag ter hoogte van de bijstandsnorm niet uitkomt.
2.3.
In artikel 21, onder b, van de Participatiewet staat hoe hoog de norm is voor gehuwden waarvan beide echtgenoten jonger zijn dan de pensioengerechtigde leeftijd. Met ingang van 1 januari 2020 bedroeg die norm € 1.503,31 en met ingang van 1 juli 2020 bedroeg die norm € 1.512,90. Bij een inkomen op of boven deze norm bestaat geen recht op bijstand. De wetgever gaat ervan uit dat gehuwden met dit bedrag in hun levensonderhoud kunnen voorzien. Dat dit eiser naar eigen zeggen niet lukt, maakt niet dat verweerder van een ander bedrag had moeten uitgaan.
2.4.
Voor zover eiser heeft willen aanvoeren dat verweerder van de terugvordering had moeten afzien, volgt de rechtbank hem hierin niet.
2.5.
In artikel 58, achtste lid, van de Participatiewet staat dat het college kan besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn. Uit de vaste rechtspraak blijkt dat dringende redenen slechts kunnen zijn gelegen in onaanvaardbare sociale of financiële gevolgen van een terugvordering voor de betrokkene. Degene die zich beroept op dringende redenen om geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien, zal het bestaan van de gestelde dringende redenen in de hiervoor bedoelde zin aannemelijk moeten maken. [1]
2.6.
Eiser is daarin niet geslaagd. Wat hij heeft aangevoerd over zijn financiële situatie betekent nog niet dat de financiële gevolgen van de terugvordering voor hem onaanvaardbaar zijn. Niet is gebleken dat hij hierdoor komt te verkeren in een financiële noodsituatie. Het enkele feit dat eiser schulden heeft is daartoe onvoldoende. Eiser heeft een inkomen uit zijn stukadoorsbedrijf. Uit zijn eigen opgaves blijkt dat dit inkomen in de periode van maart tot en met september 2020 steeds (ruim) boven de norm lag, behalve in juli en augustus 2020. Voor de terugvordering kan eiser een betalingsregeling treffen. Ter zitting heeft verweerder gezegd daartoe bereid te zijn. Nu er een inkomen is en eiser het bedrag van de terugvordering niet onmiddellijk in één keer hoeft te betalen, is er naar het oordeel van de rechtbank geen dringende reden om van terugvordering af te zien.
2.7.
De conclusie is dat verweerder de ten onrechte verstrekte bijstand heeft mogen terugvorderen.
3. Het beroep is ongegrond.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.H. Sanders, rechter, in aanwezigheid van mr. E.A.C. van Poelgeest, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 28 september 2022.
De griffier is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.