Geschil6. In geschil is of de naheffingsaanslag terecht en op het juiste bedrag is vastgesteld. Daarnaast is in geschil of verweerder de bezwaren tegen de teruggaafbeschikkingen over de tijdvakken mei tot en met december 2019 terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard en, indien de bezwaren ontvankelijk zijn, of de teruggaafverzoeken terecht zijn afgewezen.
7. Eiseres stelt dat de naheffingsaanslag verminderd dient te worden tot een bedrag van € 9.322. Verweerder baseert zich volgens eiseres enkel op de betalingsoverzichten van de KNAB-bank en heeft ten onrechte geen rekening gehouden met betalingen door [B.V. 2] in rekening courant. [B.V. 2] heeft daadwerkelijk personeel ter beschikking gesteld aan eiseres. Eiseres is daarom gerechtigd om de op de facturen van [B.V. 2] vermelde omzetbelasting in aftrek te brengen in haar aangiften.
De bezwaren tegen de teruggaafbeschikkingen zijn volgens eiseres ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. Met betrekking tot de teruggaafbeschikkingen over de maanden juli, augustus, september en oktober 2019 stelt eiseres dat zij in de veronderstelling verkeerde dat deze teruggaafbeschikkingen behoorden bij de naheffingsaanslag. Het bezwaar tegen de naheffingsaanslag ziet daarom ook op de teruggaafbeschikkingen juli, augustus, september en oktober 2019. De teruggaafbeschikkingen over de maanden mei, juni, november en december 2019 stelt eiseres niet te hebben ontvangen. Zodra zij op de hoogte was van het feit dat genoemde beschikkingen waren genomen, heeft zij verweerder geïnformeerd dat het bezwaar van 5 oktober 2020 ook betrekking had op deze beschikkingen.
8. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de naheffingsaanslag terecht en naar het juiste bedrag is opgelegd. Verweerder stelt dat de bewijslast dient te worden verzwaard, omdat eiseres niet de vereiste aangiften heeft gedaan.
Verder stelt verweerder dat de beroepen in de zaken SGR 21/4978 (teruggaafbeschikking juli), SGR 21/4980 (teruggaafbeschikking augustus), SGR 21/4981 (teruggaafbeschikking september), SGR 21/4982 (teruggaafbeschikking oktober) en SGR 21/4985 (teruggaafbeschikking december) niet-ontvankelijk zijn wegens het niet motiveren van die beroepen.
De bezwaren tegen de teruggaafbeschikkingen over de tijdvakken mei tot en met december 2019 zijn volgens verweerder terecht niet-ontvankelijk verklaard omdat deze bezwaren niet tijdig zijn ingediend en van een verschoonbare termijnoverschrijving niet is gebleken. Dat eiseres in de veronderstelling verkeerde dat de teruggaafbeschikkingen behoorden bij de naheffingsaanslag is een onjuist uitgangspunt en komt voor rekening en risico van eiseres. Ten aanzien van de teruggaafbeschikkingen over de maanden mei, juni, november en december 2019 heeft verweerder de verzendadministratie overgelegd waaruit volgens hem volgt dat deze beschikkingen naar eiseres zijn verzonden.
Beoordeling van het geschil
Naheffingsaanslag (SGR 21/4975)
9. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiseres de vereiste aangiften voor de tijdvakken januari 2019 tot en met december 2019 niet heeft gedaan. Op grond van de artikelen 25, derde lid, en 27e, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr),wordt de bewijslast omgekeerd indien eiseres niet de vereiste aangifte heeft gedaan. Omkering van de bewijslast betekent dat op eiseres de last komt te rusten om te doen blijken dat de uitspraken op bewaar onjuist zijn.
10. De vereiste aangiften zijn niet gedaan, indien aan de hand van de normale regels van stelplicht en bewijslast is vastgesteld dat sprake is van één of meer gebreken die ertoe leiden dat de volgens de aangiften verschuldigde belasting zowel absoluut als relatief bezien aanzienlijk lager is dan de werkelijk verschuldigde belasting.
11. Eiseres heeft het standpunt van verweerder dat sprake is van valse facturen niet weersproken. Dit brengt mee dat eiseres, volgens bijlage 3 bij het controlerapport, op haar aangiften voor de maanden januari 2019 tot en met april 2019 de volgende bedragen aan omzetbelasting ten onrechte in aftrek heeft gebracht omdat sprake is van valse facturen:
Januari € 4.363
Februari € 12.334
Maart € 16.936
April € 11.244
Dit zijn zowel absoluut als relatief aanzienlijke bedragen. Eiseres moet zich er derhalve ten tijde van het doen van deze aangiften van bewust zijn geweest dat zij aanzienlijke bedragen aan omzetbelasting in aftrek bracht waarop zij geen aanspraak kon maken. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres dan ook over de tijdvakken januari tot en met april 2019 niet de vereiste aangiften omzetbelasting gedaan. Er is om die reden sprake van verzwaring van de bewijslast. Eiseres dient overtuigend aan te tonen dat de uitspraak op bezwaar onjuist is.
12. Met betrekking tot de van [B.V. 2] afkomstige facturen overweegt de rechtbank als volgt. Eiseres heeft weliswaar facturen en uitzendovereenkomsten overgelegd, maar gelet op de verzwaarde bewijslast die ook van toepassing is op de in aftrek gebrachte omzetbelasting vermeld op de facturen van [B.V. 2] , heeft eiseres het van haar gevraagde bewijs niet geleverd. Eiseres heeft onder meer geen verklaring gegeven voor de verschillen tussen de factuurnummers vermeld op genoemde facturen en de factuurnummers die zijn opgenomen in de bankoverzichten van de KNAB bank. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de in aftrek gebrachte omzetbelasting van € 27.559,66 (€ 42.548 minus de correcties die betrekking hebben op de maanden mei en juni van respectievelijk € 8.227,34 en € 6.761) met betrekking tot deze facturen dan ook terecht nageheven.
13. Het standpunt van eiseres dat zij de vermelde omzetbelasting op de facturen van [B.V. 2] gelet op het systeem van de Wet OB zonder meer in aftrek mag brengen volgt de rechtbank niet. In beginsel kan de ondernemer volstaan met het overleggen van een factuur die op zijn naam staat. Verweerder heeft echter zodanig twijfel gezaaid over de juistheid van de facturen, dat van eiseres mag worden verwacht dat zij aannemelijk maakt dat de op de factuur vermelde diensten ook daadwerkelijk aan haar zijn verricht. Met de stelling van eiseres dat zij personeel van [B.V. 2] heeft ingehuurd, en het overleggen van uitzendovereenkomsten toont zij niet aan dat zij personeel heeft ingehuurd.
14. Tegen de correctie van in totaal € 2.553 met betrekking tot de in aftrek gebrachte omzetbelasting van de uitgaven bij een restaurant, reiskosten met een NS-Business Card, een aantal dubbele boekingen en in aftrek gebrachte omzetbelasting waarvan geen factuur is overgelegd, heeft eiseres niets ingebracht. Ook anderszins is niet gebleken dat deze correctie onjuist is.
15. Eiseres heeft geen afzonderlijke gronden aangevoerd tegen de beschikking belastingrente. Niet gebleken is dat de belastingrente in strijd met de wettelijke bepalingen is berekend.
16. Gelet op wat is hiervoor is overwogen is de naheffingsaanslag terecht en naar het juiste bedrag opgelegd. Het beroep met zaaknummer SGR 21/4974 dient ongegrond te worden verklaard.
Ontvankelijkheid beroepen zaaknummers SGR 21/4978, SGR 21/4980, SGR 21/4981, SGR 21/4982 en SGR 21/4985
17. Eiseres heeft met dagtekening 23 juli 2021 (pro forma) beroep ingesteld tegen alle uitspraken op bezwaar gedateerd 25 juni 2021 die zien op de teruggaafbeschikkingen over de maanden mei tot en met december 2019. De rechtbank heeft de ontvangst van de (pro-forma) beroepen bevestigd en per beroep verzocht om een motivering in te dienen. Op 25 augustus 2021 heeft eiseres haar beroepen die zien op de teruggaafbeschikkingen mei (SGR 21/4975), juni (SGR 21/4976) en november (SGR 21/4983) nader gemotiveerd. De rechtbank merkt deze motiveringen, gezien de algehele samenhang van de zaken, ook aan als gronden voor de beroepen met betrekking tot de maanden juli tot en met oktober en december 2019. De rechtbank ziet derhalve geen aanleiding om deze beroepen niet-ontvankelijk te verklaren.
Ontvankelijkheid bezwaren
18. Ingevolge artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken. Op grond van artikel 22j, aanhef en onderdeel b, van de Awr, vangt de termijn voor het instellen van bezwaar tegen een teruggaafbeschikking aan op de dag na die van dagtekening van de beschikking. Artikel 6:11 van de Awb bepaalt dat niet-ontvankelijkverklaring van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift achterwege blijft, indien de termijnoverschrijding de betrokkene niet kan worden toegerekend.
Ontvankelijkheid bezwaren teruggaafbeschikkingen juli tot en met oktober 2019 (zaaknummers SGR 21/4978, SGR 21/4980, SGR 21/4981 en SGR 21/4982)
19. Eiseres heeft met dagtekening 17 november 2020 haar bezwaarschrift tegen de naheffingsaanslag (SGR 21/4974) nader gemotiveerd. Hierin heeft eiseres onder andere het volgende gesteld: “Ik merk hierbij op dat aan [eiseres] is alleen een teruggaaf verleend over de teruggaven van de eerste vier maanden van 2019. De teruggaven over de andere maanden zijn tot op heden echter nog niet verleend. Het totaal bedrag aan terug te ontvangen omzetbelasting over heel 2019 kan als volgt kan worden berekend:
(…)
Deze teruggave dient alsnog te worden verleend.”
Uit het hiervoor vermelde citaat volgt dat eiseres het niet eens is dat de door haar verzochte teruggaven over de tijdvakken mei tot en met december 2019 niet zijn verleend. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres met bovenstaande tekst tijdig bezwaar ingediend tegen de teruggaafbeschikkingen met dagtekening 9 oktober 2019 voor de tijdvakken juli tot en met oktober 2019. Verweerder heeft de bezwaren tegen de hiervoor vermelde vier beschikkingen ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. Deze beroepen zijn om die reden gegrond.
20. Uit artikel 31, eerste lid, van de Wet OB volgt dat een verzoek om teruggaaf van omzetbelasting moet worden gedaan bij de aangifte over het tijdvak waarin het recht op teruggaaf is ontstaan. Niet in geschil is dat aan eiseres maandaangiften zijn uitgereikt en dat die uiterlijk op de laatste dag van de op het desbetreffende tijdvak moesten worden ingediend.
21. Eiseres heeft haar verzoeken om teruggave van omzetbelasting over de tijdvakken juli en augustus 2019 op 2 oktober 2019 bij verweerder ingediend. Gelet op hetgeen is overwogen onder 20. heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat de verzoeken niet binnen de gestelde termijn zijn ingediend en om die reden niet-ontvankelijk zijn. Dit brengt mee dat de bezwaren van eiseres tegen de teruggaafbeschikkingen juli en augustus (zaaknummers SGR 21/4978 en SGR 21/4980) ongegrond hadden moeten worden verklaard. De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:72, derde lid, letter b, van de Awb deze bezwaren ongegrond verklaren.
22. De verzoeken om teruggave van omzetbelasting over de tijdvakken september en oktober 2019 heeft eiseres tijdig ingediend. Deze verzoeken zijn door verweerder afgewezen omdat eiseres volgens het strafrechtelijk onderzoek op grote schaal valse facturen heeft gebruikt en de directeur heeft verklaard dat er geen activiteiten meer plaatsvinden. Op basis van die bevindingen is geconcludeerd dat er geen kosten zijn gemaakt en geen recht op aftrek bestaat. Op basis van de stukken van het geding, kan de rechtbank niet beoordelen of deze verzoeken terecht zijn afgewezen zodat zij op grond van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb verweerder zal opdragen in de zaken SGR 21/4981 en SGR 21/4982 een nieuwe uitspraak op bezwaar te nemen.
Ontvankelijkheid bezwaren teruggaafbeschikkingen mei, juni, november en december 2019 (SGR 21/4975, SGR 21/4976, SGR 21/4983 en SGR 21/4985)
23. Niet in geschil is dat de bezwaren tegen de teruggaafbeschikkingen mei, juni, november en december 2019 te laat zijn ingediend. Eiseres heeft zich op het standpunt gesteld dat zij bovengenoemde teruggaafbeschikkingen niet heeft ontvangen. Zij heeft op 6 januari 2021 duplicaten van die beschikkingen ontvangen. Nu eiseres stelt dat zij de teruggaafbeschikkingen niet heeft ontvangen, is het in beginsel aan verweerder om aannemelijk te maken dat de teruggaafbeschikkingen op het juiste adres zijn ontvangen of aangeboden. Verweerder heeft verzendrapportages overgelegd waaruit volgt dat de teruggaafbeschikkingen mei en juni 2019 op 4 augustus 2020 aan PostNL zijn aangeboden en de teruggaafbeschikkingen november en december 2019 op 21 april 2020 aan PostNL zijn aangeboden. Gezien de contractuele verplichting van Post NL in 2020 worden dit soort poststukken binnen 48 uur na aanbieding bezorgd. Met deze verzendrapportages heeft verweerder aannemelijk gemaakt dat de teruggaafbeschikkingen mei, juni, november en december 2019 op de juiste wijze aan eiseres bekend zijn gemaakt en verzonden. Het ligt dan vervolgens op de weg van eiseres, die de ontvangst van de beschikkingen ontkent, om het tegendeel aannemelijk te maken. Het algemene betoog dat zij de genoemde teruggaafbeschikkingen niet heeft ontvangen is daartoe onvoldoende.
24. Gelet op het voorgaande heeft verweerder de bezwaren tegen de teruggaafbeschikkingen mei, juni, november en december 2019 terecht niet-ontvankelijk verklaard en zijn deze beroepen ongegrond.
25. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. De rechtbank merkt de beroepen met de zaaknummers SGR 21/4978, SGR 21/4980, SGR 21/4981 en SGR 21/4982 aan als met elkaar samenhangende zaken. De proceskosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 3.084 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 269, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759, een wegingsfactor 1 en een factor 1,5 voor 4 samenhangende zaken ).