ECLI:NL:RBDHA:2022:10882

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 september 2022
Publicatiedatum
21 oktober 2022
Zaaknummer
SGR 22/3938
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om facilitair visum om humanitaire redenen door Afghaanse nationaliteit, niet-ontvankelijk beroep

In deze zaak heeft eiseres, een Afghaanse vrouw, verzocht om een facilitair visum om humanitaire redenen, zodat zij naar Nederland kan reizen. Eiseres heeft op 2 en 4 november 2021 per e-mail een verzoek ingediend bij de minister van Buitenlandse Zaken, maar kreeg op 9 december 2021 te horen dat zij niet in aanmerking kwam voor evacuatie naar Nederland. Eiseres heeft vervolgens op 11 februari 2022 de minister in gebreke gesteld en op 17 maart 2022 beroep ingesteld wegens het uitblijven van een besluit op haar bezwaar. De rechtbank heeft de zaak op 5 september 2022 behandeld, waarbij eiseres werd bijgestaan door haar gemachtigde en haar zus aanwezig was.

De rechtbank overweegt dat de e-mail van de minister van 9 december 2021 geen besluit is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) of een handeling die gelijkstaat aan een besluit. De rechtbank stelt vast dat eiseres niet op de evacuatielijst staat en dat een beslissing op een visumaanvraag niet aan de orde is. Eiseres moet een visum in persoon aanvragen bij de Nederlandse vertegenwoordiging in het land waar zij verblijft. De rechtbank verklaart het beroep van eiseres niet-ontvankelijk, omdat er geen sprake is van een besluit of een besluit op bezwaar waartegen bezwaar kan worden gemaakt. De overige beroepsgronden worden niet besproken, omdat de rechtbank daartoe niet toekomt.

De uitspraak is gedaan door mr. M.M. Meijers, rechter, in aanwezigheid van mr. J.R. van Veen, griffier, en is openbaar uitgesproken op 12 september 2022. Eiseres kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/3938

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 september 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres

(gemachtigde: mr. J.G. Brands),
en

de minister van Buitenlandse Zaken, verweerder

(gemachtigde: mr. M.M. van Asperen).

Procesverloop

Bij e-mail van 2 november 2021 en 4 november 2021 heeft eiseres verweerder verzocht om een (facilitair) visum om humanitaire redenen waarmee zij naar Nederland kan reizen.
Bij e-mail van 9 december 2021 heeft verweerder eiseres laten weten dat zij niet in aanmerking komt voor evacuatie naar Nederland.
Op 11 februari 2021 heeft eiseres verweerder in gebreke gesteld en verzocht uiterlijk binnen twee weken een besluit te nemen op haar bezwaar.
Op 17 maart 2022 heeft eiseres beroep ingesteld wegens het uitblijven van een besluit op haar bezwaar.
Bij brief van 25 augustus 2022 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 5 september 2022 op zitting behandeld. Namens eiseres waren haar zus en een aantal toehoorders aanwezig, bijgestaan door de gemachtigde van eiseres. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiseres is geboren op [geboortedatum] 1990 en heeft de Afghaanse nationaliteit. Zij stelt dat zij na de machtsovername in Afghanistan door de Taliban in augustus 2021, samen met haar zus, op de evacuatielijst is geplaatst. Haar zus, die bij eiseres op bezoek was, is vervolgens geëvacueerd. De evacuatie van eiseres is echter door omstandigheden mislukt. Zij verblijft sinds 19 oktober 2021 in Abu Dhabi in het Humanitarian Centre.
Wat vinden partijen in beroep?
2. Verweerder stelt dat een beslissing op een visumaanvraag niet aan de orde is. In de e-mail van 9 december 2021 heeft verweerder eiseres laten weten dat zij niet in aanmerking komt voor evacuatie naar Nederland, omdat zij niet op de evacuatielijst is geplaatst. Onder verwijzing naar de uitspraken van de meervoudige kamer van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, van 11 maart 2022 [1] is verweerder van mening dat deze mededeling niet valt aan te merken als een besluit [2] of een handeling [3] . Een bevoegdheid voor evacuatie bij of krachtens de wet ontbreekt immers, zodat geen sprake is van een publiekrechtelijke rechtshandeling. Nu geen sprake is van een besluit of een besluit op bezwaar, dient het beroep niet-ontvankelijk te worden verklaard.
3. Eiseres voert aan dat zij, anders dan verweerder stelt, verzoekt om een faciliterend visum om humanitaire redenen en niet om evacuatie. Bovendien bevindt zij zich buiten Afghanistan en kan zij zelf de reis vanuit Abu Dhabi regelen en bekostigen. Ook kan zij na aankomst in Nederland bij haar zus terecht die de Nederlandse nationaliteit heeft en in Groningen woont. Dit maakt haar zaak anders dan de uitspraken waarnaar verweerder verwijst. Verder betwist zij dat zij niet op de evacuatielijst staat, gelet op de toezeggingen die zijn gedaan. Zij is getraumatiseerd en verblijft in Abu Dhabi in een onzekere, uitzichtloze en onveilige situatie.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat een beslissing op een visumaanvraag niet aan de orde is. Zoals verweerder op de zitting heeft aangegeven moet eiseres een visum in persoon aanvragen bij de Nederlandse vertegenwoordiging in het land waar zij verblijft. Bij verweerder is eiseres dus niet aan het juiste loket.
5. De e-mail van verweerder van 9 december 2021, waarin staat dat eiseres niet in aanmerking komt voor evacuatie naar Nederland is geen besluit in de zin van de Awb of een handeling die (of een nalaten dat) op grond van de Vw gelijkstaat aan een besluit. Hierbij wordt verwezen naar de door verweerder aangehaalde uitspraak van 11 maart 2022. Dit betekent dat het voor eiseres niet mogelijk is om hiertegen bezwaar te maken. Het beroep gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit op haar bezwaar is daarom niet-ontvankelijk. Aan een bespreking van de overige door eiseres aangevoerde beroepsgronden komt de rechtbank dan ook niet toe.
6. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
7. De rechtbank overweegt ten overvloede nog het volgende. In de door haar zus op de zitting voorgelezen brief geeft eiseres aan dat de omstandigheden waaronder zij in Abu Dhabi verblijft schrijnend zijn. Deze procedure kan echter niet leiden tot het doel dat eiseres nastreeft, te weten het verkrijgen van een faciliterend visum, waarmee zij naar Nederland kan reizen om bij haar zus te verblijven. Zoals verweerder op de zitting heeft aangegeven moet eiseres een visum in persoon aanvragen bij de Nederlandse vertegenwoordiging in het land waar zij verblijft. Zo nodig kan zij daarbij aangeven of het voor haar al dan niet mogelijk is om in persoon te verschijnen. Voor zover eiseres al bij de Nederlandse Ambassade te Dubai heeft verzocht om een visum, waarmee zij naar Nederland kan reizen, zoals zij aangeeft in haar bezwaar van 4 januari 2022, kan zij navraag doen hoe het met deze aanvraag staat.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit op het bezwaar niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Meijers, rechter, in aanwezigheid van
mr.J.R. van Veen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
12 september 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

2.In de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3.Zoals bedoeld in artikel 72, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).