ECLI:NL:RBDHA:2022:10854
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op basis van familie- of gezinslid bij referente
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 maart 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een vreemdeling, en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, onder de beperking van verblijf als familie- of gezinslid bij zijn referente. De aanvraag werd afgewezen door de Staatssecretaris, die stelde dat eiser geen geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) had en dat zijn uitzetting niet in strijd was met artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Eiser maakte bezwaar tegen deze afwijzing en verzocht om een voorlopige voorziening, maar dit verzoek werd ook afgewezen.
De rechtbank oordeelde dat de belangenafweging van de Staatssecretaris niet onjuist of onzorgvuldig was. Eiser had eerder asielaanvragen ingediend die waren afgewezen, en de rechtbank concludeerde dat er geen objectieve belemmeringen waren voor eiser om zijn gezinsleven in Nigeria uit te oefenen. De rechtbank vond dat de Staatssecretaris terecht had geoordeeld dat de belangen van eiser niet zwaarder wogen dan het belang van de Nederlandse staat om vreemdelingen alleen een verblijfsvergunning te verlenen als zij aan de voorwaarden voldoen. Eiser had ook geen bijzondere persoonlijke omstandigheden aangevoerd die toepassing van de hardheidsclausule rechtvaardigden.
De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt op rechtspraak.nl en een afschrift werd verzonden aan de betrokken partijen.